1
Van: Paulus, die door de wil van God is aangewezen als apostel van Christus Jezus, en broeder Timotheüs. Aan: De gemeente in Corinthe en alle gelovigen in Achaje.
De genade en de vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus wens ik u toe.
Alle eer en lof is voor God, de Vader van onze Here Jezus Christus en de bron van alle liefdevolle hulp.
Hij troost ons en geeft ons nieuwe moed in alle ontberingen en beproevingen. Hij doet dat, opdat wij anderen kunnen troosten en bemoedigen.
Hoe meer wij lijden, omdat wij voor Christus leven, des te meer zal Hij ons troosten en bemoedigen.
Om u Gods troost en redding te brengen, moeten wij veel doorstaan. Maar God heeft ons in onze moeilijkheden bijgestaan. En dit is ook terwille van u: Om u uit onze ervaring te verzekeren dat God u zal troosten als u hetzelfde moet doormaken. Hij zal u kracht geven om vol te houden.
Broeders, ik wil dat u weet wat wij in Turkije (a) allemaal hebben doorgemaakt. We zijn er bijna onderdoor gegaan en waren bang het niet te overleven.
Wij hadden het gevoel ten dode opgeschreven te zijn en konden er zelf niets tegen doen. Maar dat was goed, want toen hebben wij alles aan God overgegeven. Alleen Hij kon ons nog redden; Hij, Die zelfs doden levend maakt.
Hij heeft ons inderdaad geholpen en ons leven gered. Ja, wij weten zeker dat Hij dat telkens weer zal doen.
Maar u moet ons ook helpen door uw gebed voor ons. Als men dan ziet hoe God uw gebeden verhoort, zal Hij lof en dank van vele mensen ontvangen.
Wij kunnen eerlijk zeggen dat wij altijd zuiver en oprecht geweest zijn. Wij hebben rustig op de Here vertrouwd en niet op ons eigen kunnen. Dat geldt in het bijzonder voor onze omgang met u.
Mijn brieven zijn rechttoe, rechtaan geweest. Er is niets onduidelijks bij.
Ik zou het fijn vinden als u begreep (zoals u ten dele ook doet) dat u trots op ons kunt zijn; net zoals wij op u trots zullen zijn op de grote dag als onze Here Jezus terugkomt.
Omdat ik zo zeker was van uw begrip en vertrouwen, had ik besloten op weg naar Macedonië bij u langs te komen en op de terugweg nog eens. Dan kon ik u twee keer tot zegen zijn en zou u mij kunnen voorthelpen op mijn reis naar Judea.
U zult zich wel afvragen waarom ik van gedachten veranderd ben. Weet ik soms niet wat ik wil? Of ben ik onbetrouwbaar en zeg ik 'ja', maar doe ik 'nee'? Zeker niet!
Net zoals God betrouwbaar is, is ook mijn woord betrouwbaar.
Timotheüs, Silvanus en ik hebben u verteld over Jezus Christus, de Zoon van God. Hij zegt niet 'ja' als Hij 'nee' bedoelt.
Wat Hij zegt, doet Hij. Hij maakt al Gods beloften waar, hoeveel het er ook zijn. En omdat Hij Gods 'ja' is, worden wij gedrongen daar 'amen' op te zeggen, tot eer van God.
God heeft u en ons door Christus vaste grond onder de voeten gegeven; en wij, als apostelen, zijn door Hem aangesteld.
Hij heeft Zijn stempel op ons gezet door ons Zijn Heilige Geest in het hart te geven. Daardoor zijn wij verzekerd dat wij bij Hem horen.
Ik roep God op als mijn getuige dat ik de waarheid spreek: De reden dat ik niet naar Corinthe kwam, is dat ik u wilde sparen.
Niet dat ik iets over uw geloof te zeggen heb; dat is sterk genoeg. Nee, ik wil met u meewerken aan uw blijdschap.
2
"Nee", zei ik bij mijzelf, "ik zal hen niet weer ongelukkig maken door zo'n pijnlijk bezoek."
Als ik u bedroefd maak, wie zal mij dan blij maken? De enigen die dat kunnen doen, bent u. Maar dat gaat niet als ik u verdriet bezorg.
Ik heb u in mijn laatste brief een en ander geschreven met de bedoeling dat ik niet zal worden bedroefd door hen die mij juist grote blijdschap zouden moeten geven. Ik had de stellige overtuiging dat uw geluk afhangt van het mijne.
Ik vond het vreselijk die brief te schrijven! Mijn hart brak en ik huilde van verdriet. Ik wilde u helemaal geen pijn doen, maar ik wilde u wel laten weten hoeveel ik van u houd.
Besef goed dat de man over wie ik schreef, die al die problemen veroorzaakte, niet zozeer mij verdriet heeft gedaan, als wel u; hoewel ik mijn deel ook heb gehad.
Ik wil hem nu niet te hard vallen. Hij is door uw gezamenlijke afkeuring al genoeg gestraft.
Het is nu tijd om hem te vergeven en te bemoedigen. Anders wordt hij zo verbitterd en ontmoedigd dat hij er nooit meer bovenop komt.
Daarom vraag ik u hem te laten merken dat u nog altijd van hem houdt.
Ik heb die vorige brief ook geschreven om te zien hoe ver uw gehoorzaamheid aan mij zou gaan.
En nu, wanneer u iemand vergeeft, doe ik het ook. Als ik iemand iets vergeef (vooropgesteld dat ik iets te vergeven heb), doe ik dat als vertegenwoordiger van Christus, terwille van u. Anders zou satan wel eens voordeel op ons kunnen behalen;
wij kennen zijn streken maar al te goed.
Toen ik de stad Troas bereikte, gaf de Here mij een prachtige kans er het goede nieuws te brengen. Maar ik trof mijn broeder Titus daar niet aan en had geen rust. Ik vroeg me af waar hij kon zijn.
Daarom nam ik snel weer afscheid en ging direct naar Macedonië om hem te zoeken.
God zij dank, door Jezus Christus voert Hij ons mee in Zijn overwinning. Waar wij nu ook gaan, gebruikt Hij ons om Zich bekend te maken en het goede nieuws als een aangename geur te verspreiden.
Wij zijn voor God een aangename geur. Het is de geur van Christus voor mensen die gered worden èn voor mensen die niet gered worden.
Voor hen die niet gered worden, zijn wij een geur van dood en verderf; voor hen die wel gered worden, zijn wij een geur van Christus, Die leven geeft. Wie kan zo'n taak aan?
Wij doen dit werk in Christus met zuivere bedoelingen en niet zoals vele anderen, die Gods boodschap uitdragen om er zelf beter van te worden. Wij werken in opdracht van God en Hij ziet alles wat wij doen.
3
Moeten wij onszelf bij u aanbevelen? Of moeten wij, net als sommigen dat doen, een getuigschrift voor u meebrengen? Of dat aan u vragen?
De enige brief die wij hebben, bent uzelf; een brief die in ons hart gegrift is. Door de verandering in uw leven kan iedereen zien dat wij een goed werk onder u hebben gedaan.
Men kan zien dat u een brief van Christus bent, die door ons geschreven is; niet een brief met pen en inkt geschreven of in steen gebeiteld, maar een brief die door de Heilige Geest in harten van mensen gegrift is.
Wij durven dit alleen maar over onszelf te zeggen, omdat wij er dank zij Christus op vertrouwen dat God ons zal helpen het waar te maken.
Wij denken niet zelf iets van blijvende waarde te kunnen doen. Onze kracht en de resultaten komen alleen van God.
Hij heeft ons geholpen anderen over Zijn nieuwe verbond te vertellen. Dit is geen verbond door de wet, maar door de Heilige Geest. Want hoe men ook probeert de wet van God te houden, het eindigt altijd met de dood. Door de Heilige Geest komt er leven.
Toch begon het oude verbond (dat tot de dood leidde) met zo'n stralend licht, dat de Israëlieten het niet konden verdragen naar Mozes te kijken. Want terwijl hij hun de wet gaf die zij moesten gehoorzamen, straalde zijn gezicht door de aanwezigheid van God. Maar dat was van voorbijgaande aard.
Moeten wij dan niet een veel grotere glans verwachten, nu de Heilige Geest leven geeft?
Als het verbond dat tot veroordeling leidt al zo'n glans gaf, hoeveel meer moet dan de glans van het verbond zijn dat de mensen bij God brengt?
Sterker nog: De glans die van Mozes' gezicht afstraalde, was een flauw schijnsel vergeleken bij de schitterende glans van het nieuwe verbond.
Dus, als het oude verbond (dat toch weer zou verdwijnen) al een hemelse glans had, hoeveel sterker moet dan de glans van Gods nieuwe verbond zijn, omdat dat blijvend is.
Omdat wij hiernaar uitzien, kunnen wij Gods boodschap met grote vrijmoedigheid brengen.
Dat is een groot verschil met Mozes, die een doek over zijn hoofd droeg, zodat de Israëlieten niet zouden zien dat de glans langzaam van zijn gezicht verdween.
Niet alleen het gezicht van Mozes was bedekt, maar ook de gedachten en het inzicht van de mensen. Zelfs nu nog ligt er, als uit de Boeken wordt voorgelezen, over de gedachten van de Joden een dikke sluier; zij begrijpen niet wat er eigenlijk staat. Want deze sluier van onbegrip wordt alleen weggenomen door het geloof in Jezus Christus.
Ja, ook in deze tijd zijn zij verblind, als zij lezen wat Mozes geschreven heeft.
Maar als iemand zich tot de Here bekeert, wordt die sluier weggenomen.
De Here is de Geest, Die leven geeft en waar Hij is, is vrijheid.
Wij, gelovigen, hebben geen sluier over ons gezicht. Wij zijn net spiegels, die het schitterende licht van de Here weerspiegelen. Terwijl Zijn Geest in ons werkt, gaan wij steeds meer op Hem lijken.
4
Omdat God zo goed was ons dit werk toe te vertrouwen, geven wij de moed niet op.
Alles wat schandelijk is, houden wij ver van ons. Wij willen niets weten van duistere praktijken. Want wij zijn niet doortrapt en zullen de boodschap van God nooit verdraaien. Wij spreken de waarheid. Dat zal ieder die zijn geweten voor God zuiver houdt, moeten toegeven.
Als het goede nieuws dat wij bekendmaken, voor iemand verborgen is, is het verborgen voor hen die op weg zijn naar de eeuwige dood.
Satan, de god van deze wereld, heeft hen verblind, zodat zij het goede nieuws niet geloven. Zij zien het stralende licht van Christus niet, Die het beeld van God is.
Wij maken niet onszelf bekend, maar de Here Jezus Christus. Wat wij van onszelf zeggen, is alleen dat wij u willen dienen terwille van Jezus.
Want God, Die gezegd heeft: "Laat er licht in de duisternis zijn", heeft in de duisternis van onze harten geschenen en ons doen inzien dat Zijn heerlijke glans van Jezus Christus afstraalt.
Maar deze kostbare schat hebben wij in kwetsbaar aardewerk, ons lichaam. Iedereen kan zien dat de buitengewone kracht in ons niet van onszelf maar van God is.
Wij worden van alle kanten bestookt, maar zitten niet in het nauw; wij krijgen veel moeilijkheden te verduren, maar worden niet wanhopig;
wij worden vervolgd, maar God laat ons niet in de steek; wij worden neergeslagen, maar staan telkens weer op.
Omdat wij dagelijks ons leven voor Jezus inzetten, ervaren wij in ons lichaam het sterven van Jezus; en zo komt ook het leven van Christus in ons tot uiting.
Ja, ons leven loopt steeds gevaar, omdat wij de Here dienen. Maar dan blijkt ook telkens weer hoe sterk het leven van Jezus in ons sterfelijk lichaam zichtbaar wordt.
Doordat wij Hem bekendmaken, staan wij telkens weer oog in oog met de dood; maar voor u is het gevolg daarvan dat u eeuwig leven hebt gekregen.
Wij geloven dat God voor ons zal zorgen. Dat is hetzelfde wat een van de psalmschrijvers zei: "Ik geloof en daarom spreek ik." (a)
Wij weten dat dezelfde God, Die de Here Jezus weer levend heeft gemaakt, ons ook samen met Hem weer levend zal maken en met u voor Zich zal zetten.
Want dit is allemaal terwille van u. Hoe meer mensen voor Christus gewonnen worden, hoe meer mensen God voor Zijn grote genade zullen danken en prijzen.
Daarom geven wij het niet op. Hoewel ons lichaam zwakker wordt, wordt onze innerlijke kracht met de dag groter.
Onze moeilijkheden en pijn zijn uiteindelijk niet zo groot en zullen ook niet zo lang duren. Maar het gevolg ervan is dat wij voor altijd in Gods heerlijke nabijheid zullen leven.
Dus kijken wij niet naar wat zich voor onze ogen afspeelt, naar de moeilijkheden om ons heen. Maar wij kijken uit naar de blijdschap die ons wacht, al zien wij die nu nog niet. Alle zichtbare dingen zijn tijdelijk, maar de dingen die nu nog niet zichtbaar zijn, zullen eeuwig blijven.
5
Wij weten dat als ons lichaam sterft, wij een nieuw huis in de hemel krijgen, waar wij altijd mogen wonen. Dat is een huis door God gemaakt en niet door mensen.
Wij ervaren nu nog wel allerlei moeilijkheden, maar kijken met verlangen uit naar de dag dat wij een hemels lichaam krijgen en dat zullen aantrekken als nieuwe kleren.
Wij zullen niet als geesten zijn, maar een lichaam hebben.
In ons aardse lichaam hebben wij het vaak moeilijk, maar wij zouden het vreselijk vinden om geen lichaam meer te hebben. Wij willen vanuit ons oude lichaam in ons nieuwe lichaam overgaan, zodat het sterfelijke door het leven wordt opgeheven.
Daarvoor heeft God ons juist gemaakt en als onderpand heeft Hij ons de Heilige Geest gegeven.
Wij houden dus de moed erin. Al beseffen we heel goed dat wij (zolang we in ons lichaam leven) nog ver van ons hemelse huis verwijderd zijn.
Door het geloof en niet door het zien, weten wij dat dit waar is.
Daarom zijn wij ook niet bang om te sterven; integendeel, wij zien ernaar uit om naar huis te gaan, naar de Here.
Daarom is ons hoogste doel te doen wat Hij wil, of we nu in dit lichaam of thuis bij de Here zijn.
Want wij zullen allemaal eens voor Christus rekenschap moeten afleggen. Dan wordt alles blootgelegd. Ieder van ons zal krijgen wat hem toekomt, voor wat hij in zijn aardse lichaam heeft gedaan, goed of kwaad.
Omdat wij zo'n diep ontzag voor de Here hebben, doen wij ons best anderen voor Hem te winnen. God weet dat wij hierin oprecht zijn en ik hoop van harte dat dat ook voor u duidelijk is.
Proberen wij nu onszelf weer aan te prijzen? Nee, ik reik u alleen maar de argumenten aan, waarmee u ons kunt verdedigen tegen hen, die het uiterlijk belangrijker vinden dan het innerlijk. In elk geval kunt u van ons zeggen dat wij eerlijk en oprecht zijn.
Als wij in vervoering zijn, is het voor God. Als wij nuchter en kalm zijn, is het voor u.
Wat wij ook doen, het is omdat we er door de liefde van Christus toe gedrongen worden.
Als wij geloven dat Christus voor ons allen gestorven is, moeten wij ook geloven dat wij (wat ons oude leven betreft) gestorven zijn. Hij is gestorven, opdat allen die van Hem eeuwig leven kregen, niet langer voor zichzelf zullen leven, maar voor Christus, Die voor hen gestorven en weer levend geworden is.
Houd er dus mee op gelovigen naar hun uiterlijk te beoordelen of naar wat men over hen zegt. Ik heb zelf de fout gemaakt zo over Christus te denken en Hem alleen als een mens te beschouwen. Maar dat is nu wel anders!
Als u christen wordt, wordt u van binnen helemaal nieuw. U bent als het ware opnieuw door God geschapen. Er is een heel nieuw leven begonnen.
Al dit nieuwe komt van God, Die ons door Jezus Christus bij Zichzelf heeft teruggebracht. Hij heeft ons opgedragen overal te vertellen dat iedereen het nu met God in orde kan maken.
Door Christus herstelde God Zijn relatie met de wereld; Hij rekende de mensen hun zonden niet meer toe, maar wiste ze uit. En wij mogen dit geweldige nieuws aan iedereen vertellen.
Wij zijn boodschappers van Christus. God doet door ons een beroep op u. Wij smeken u namens Christus: Laat het in orde komen tussen God en u!
Want God nam Christus, Die geen zonde gedaan had, en belastte Hem met onze zonden. In ruil daarvoor rekent God de rechtvaardigheid van Christus aan ons toe.
6
Als Gods medewerkers dringen wij er op aan dat u de genade van God, die u ontvangen hebt, niet naast u zult neerleggen.
Want God zegt: "Op het goede moment verhoorde Ik uw gebed. Op de dag van redding kwam Ik u te hulp." (a) Dat goede moment is nu aangebroken en het is nu ook die dag van redding.
Wij leven zo dat niemand door onze houding van de Here wordt afgehouden. Zo kan van ons werk geen kwaad gesproken worden.
Bij alles wat wij doen, willen wij laten blijken dat wij echte dienaren van God zijn. Wij verdragen geduldig allerlei pijn en moeite terwille van de Here.
Wij zijn geslagen, gevangen gezet en uitgejouwd; wij hebben gezwoegd, hele nachten hebben wij slapeloos doorgebracht en wij moesten het vaak zonder eten doen.
Wat wij over onszelf zeggen, hebben wij waargemaakt door ons zuivere leven, ons begrip van het goede nieuws en ons geduld. We zijn vriendelijk, vol oprechte liefde en vol van de Heilige Geest geweest.
Onze woorden zijn een getuigenis van de waarheid en God heeft ons daarvoor kracht gegeven. De rechtvaardigheid was ons wapen, zowel in de aanval als in de verdediging.
Wij blijven de Here trouw, of anderen ons nu minachten of hoogachten, of ze ons nu prijzen of bekritiseren. Wij zijn eerlijk, al noemt men ons leugenaars.
De wereld negeert ons, maar God kent ons. Wij leven op de rand van de dood en toch zijn wij springlevend! Wij worden geslagen, maar niet gedood.
Ons hart doet pijn, maar de Here geeft ons blijdschap. Wij zijn arm, maar geven anderen veel geestelijke rijkdom. Wij hebben niets, maar genieten van alles.
Och, vrienden in Corinthe, ik heb u verteld wat ik voor u voel. Ik houd van u met heel mijn hart.
Als het wat koel is tussen u en mij, komt dat niet door een tekort aan liefde van mijn kant. Nee, dat komt dan omdat uw liefde te klein is en mij buitensluit.
Ik doe nu alsof u mijn eigen kinderen bent. Zet uw hart voor ons open en beantwoord onze liefde.
Verbind u niet aan mensen die niet van de Here houden. Wat hebben recht en slecht met elkaar te maken? Of licht en donker?
Wat voor overeenkomst is er tussen Christus en de duivel? En wat voor gemeenschappelijks heeft een gelovige met iemand die niets van Christus wil weten?
Wat voor eenheid kan er bestaan tussen Gods tempel en die van de valse goden? Ja, wij zijn de tempel van de levende God, Die heeft gezegd: "Ik zal bij hen wonen en bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn." (b)
Daarom heeft de Here ook gezegd dat wij niet meer moeten omgaan met mensen, die niets van Hem willen weten; wij moeten ons van hen afkeren en ons niet met hun onreinheid inlaten.
"En Ik zal u aannemen", zegt de Here, Die alle macht heeft. "Ik zal uw Vader zijn en u zult mijn zonen en dochters zijn." (c)
7
Vrienden, omdat God ons zulke geweldige beloften heeft gedaan, moeten wij ons afkeren van alles wat ons lichamelijk en geestelijk bevuilt. Wij moeten onszelf reinigen door ontzag voor God te hebben en ons volkomen aan Hem te geven.
En zet uw hart toch ook voor ons open, want wij hebben niemand van u slecht behandeld, uitgebuit of bedrogen.
Dat ik dit zeg, is niet bedoeld als een veroordeling. Ik zei u immers al dat wij zoveel van u houden dat wij niet alleen met u willen leven, maar ook sterven.
Ik heb het volste vertrouwen in u en ben trots op u. U hebt mij bijzonder bemoedigd. Ondanks al mijn moeilijkheden hebt u mij blij gemaakt.
Toen wij in Macedonië kwamen, kregen wij door alle moeilijkheden geen kans om uit te rusten. Overal waren problemen en innerlijk hadden wij angst.
Maar God, Die moed geeft aan de moedelozen, beurde ons op door de komst van Titus.
Wij werden niet alleen blij doordat hij er was, maar ook doordat hij goed nieuws meebracht. Hij zei een fijne tijd bij u te hebben gehad. En toen hij mij vertelde dat u naar mijn komst uitziet en ook over uw zorg en inspanning voor mij, nam mijn blijdschap alleen maar toe.
Ik heb geen spijt dat ik u met mijn brief verdriet heb gedaan, al had ik dat eerst wel. Dat verdriet heeft gelukkig niet lang geduurd.
Nu ben ik blij dat ik die brief heb gestuurd, niet omdat ik u er verdriet mee heb gedaan, maar omdat u zich daardoor tot God hebt gewend. Het verdriet dat u voelde, was zoals God wilde. Daardoor hoef ik u straks niet nog eens pijn te doen.
Soms gebruikt God verdriet om een radicale omkeer in ons leven te laten komen en ons te redden. Maar verdriet op zich, dat niet tot een omkeer leidt, heeft een dodelijke uitwerking.
U ziet hoe dit verdriet, dat volgens Gods wil over u kwam, verandering heeft teweeggebracht. U kwam niet alleen tot een serieus inzicht, maar ook tot verontschuldiging en verontwaardiging over de situatie. U werd bang en verlangde naar een oplossing. U pakte het probleem aan en loste het op door de man te straffen, die de zonde had begaan. (a) U hebt in alles laten zien dat u zuiver voor God wilt staan.
Ik heb dat allemaal geschreven, opdat de Here u zou laten zien hoeveel u eigenlijk om ons geeft. Het was me daar veel meer om begonnen dan om de man die het kwaad had gedaan of om degene die daarvan de dupe was.
Uw liefde heeft ons al bemoedigd, maar de blijdschap waarmee Titus bij ons kwam, heeft ons pas echt gelukkig gemaakt. Hij was vol lof over de goede ontvangst die hij bij u kreeg. Zijn ongerustheid was daardoor volledig weggenomen.
Voor zijn vertrek had ik tegenover hem al hoog van u opgegeven en u hebt mij niet teleurgesteld. Ik heb altijd de waarheid verteld; en dat ik tegenover Titus vol lof over u was, bleek dan ook terecht te zijn.
Wat hij voor u voelt, wordt alleen maar sterker als hij eraan terugdenkt hoe u hem hebt ontvangen; hoe u hem, vol eerbied en ontzag, hebt gehoorzaamd.
Ik ben blij dat ik u weer mijn vertrouwen kan geven.
8
Nu wil ik u vertellen, broeders, wat God in Zijn genade voor de gemeenten in Macedonië heeft gedaan.
Hoe meer zij door zware moeilijkheden op de proef werden gesteld, hoe groter ook hun blijdschap werd. Hoewel zij zelf in armoede verkeerden, hebben zij heel veel voor anderen gedaan.
Zij gaven meer weg dan ze konden missen. En ik kan getuigen dat ze het niet deden omdat wij het vroegen, maar omdat zij het zelf wilden.
Zij drongen er bij ons op aan het geld mee te nemen, want zij vonden het een voorrecht de gelovigen in Jeruzalem te kunnen helpen.
Wat zij deden, ging onze verwachtingen ver te boven. Zij gaven zichzelf; eerst aan de Here en, omdat God het wilde, ook aan ons.
Daarom vroegen wij Titus, die bij u al begonnen was uw liefdevolle gaven te verzamelen, dit werk ook af te maken.
In alle opzichten bent u een voorbeeld; in geloof, in spreken en kennis, in enthousiasme en liefde voor ons. Blink dan ook uit in vrijgevigheid!
Dit is niet bedoeld als een bevel; ik zeg niet dat u het mcet doen. Ik vertel u alleen hoe anderen gul hebben bijgedragen. Zo kunt ook u bewijzen dat uw liefde echt is, door het niet bij woorden alleen te laten.
U hebt toch de genade van onze Here Jezus Christus leren kennen? Hoewel Hij heel rijk was, werd Hij arm terwille van u, opdat Hij door arm te zijn u rijk zou maken.
Ik denk dat het goed voor u is nu te voltooien, waarmee u een jaar geleden bent begonnen; want u bent er niet alleen mee begonnen, maar hebt het ook in daden omgezet.
Destijds toonde u de bereidheid om te helpen. U kunt dat nu in daden omzetten. Laat het enthousiasme niet verminderen en geef wat u hebt.
Als u het verlangen hebt om te geven, is het niet belangrijk hoeveel u geeft. God vraagt om wat wij hebben en niet om wat wij niet hebben.
Ik bedoel natuurlijk niet dat u anderen zo moet helpen, dat u daardoor zelf gebrek gaat lijden. Nee, het is een kwestie van eerlijk delen.
Op het ogenblik hebt u meer dan genoeg en kunt u hen uit de nood helpen. Later kunnen zij u eventueel helpen, als het nodig is. Waar het om gaat, is een rechtvaardige verdeling.
In de Boeken staat hierover: "Wie veel had verzameld, hield niets over; en wie weinig had verzameld, kwam niets tekort." (a)
Ik ben God dankbaar dat Titus zich net zo voor u inspant als ik.
Hij ging graag in op mijn voorstel u nog eens te bezoeken, al zou hij toch wel gekomen zijn, omdat hij erg naar u verlangt.
En ik stuur een andere, bekende broeder met hem mee, die in alle gemeenten wordt gewaardeerd voor het bekendmaken van het goede nieuws.
Hij is de man die door de gemeenten werd aangewezen om, samen met mij, de opbrengst van de collecten naar Jeruzalem te brengen. Daardoor wordt de Here geëerd en blijkt dat wij (als gelovigen) ons best doen om elkaar te helpen.
Door samen te reizen, nemen hij en ik elk wantrouwen weg. Want wij willen in geen geval dat iemand iets kan aanmerken op de manier waarop wij deze grote bedragen beheren.
God weet dat wij eerlijk zijn, maar wij vinden dat alle mensen dat ook moeten weten. Daarom hebben wij het een en ander zo geregeld.
Ik stuur nog een broeder met Titus mee. Iemand van wie wij uit ervaring weten dat hij oprecht en serieus is. Hij wil heel graag mee, omdat ik hem heb verteld hoe gul u bent als er geholpen moet worden.
Als iemand onder u vraagt wie Titus eigenlijk is, zeg dan dat hij mijn medewerker is. Hij helpt mij u te dienen. Wat de twee andere broeders betreft, die vertegenwoordigen de gemeenten, en wat zij doen is tot eer van Christus.
Laat hun zien hoeveel u van hen houdt. De gemeenten, die hen gezonden hebben, zullen daarover horen en dat bevestigt dat wij niet zonder reden hoog van u hebben opgegeven.
9
Eigenlijk is het helemaal niet nodig dat ik u vraag uw medegelovigen te helpen, want ik weet hoe graag u dat doet.
Ik heb bij de Macedoniërs vol lof over u gesproken en gezegd dat Corinthe (a) een jaar geleden al begonnen was geld bijeen te brengen. Ja, uw enthousiasme heeft de meesten van hen warm gemaakt.
Ik stuur deze mannen vooruit, omdat ik graag wil dat u voorbereid bent op mijn komst en dat het geld klaarligt.
Want ik zou het erg vinden als zou blijken dat het niet waar is wat ik vol lof over u heb gezegd. Als de Macedoniërs, die straks misschien met mij meegaan, zouden ontdekken dat u helemaal geen geld hebt klaarliggen, zou ik voor schut staan en u niet minder. Dan zou ook ons vertrouwen in u geschokt zijn.
Daarom leek het mij goed deze broeders te vragen mij vooruit te reizen om te zien of het geld, dat u beloofd had, inderdaad klaarligt. Maar het moet een echte gift zijn en niet één die wordt afgedwongen.
Onthoud dit goed: Wie niet veel geeft, zal ook zelf niet veel ontvangen. Een boer die weinig zaait, zal maar weinig oogsten; maar wie veel zaait, zal ook veel oogsten.
Ieder moet voor zichzelf uitmaken hoeveel hij zal geven. Dwing niemand iets te geven, want dan doet hij het met tegenzin. God houdt ervan dat u met een blij hart geeft.
God geeft Zijn genade in overvloed, zodat u niet alleen zelf alles krijgt wat nodig is, maar het ook royaal met anderen kunt delen.
Het staat zo in de Boeken: "De goede en rechtvaardige geeft veel aan de armen. Voor het goede wat hij doet, zal hij altijd worden geëerd." (b)
God, Die de boer zaad geeft om te zaaien en ons brood om te eten, zal u steeds meer zaad en steeds grotere oogsten geven. Dan kunt u van uw overvloed steeds meer uitdelen.
Ja, Hij geeft zoveel dat u altijd veel kunt weggeven. En wanneer wij uw gift brengen aan hen die te kort hebben, zullen zij God danken en prijzen voor uw hulp.
Door deze vrijgevigheid worden niet alleen gelovigen in nood geholpen, maar ontvangt ook God veel lof en eer.
De gelovigen van Jeruzalem zullen niet alleen blij zijn dat u hen en anderen zo geweldig helpt, maar ook God de eer geven, omdat uw daden bewijzen dat het goede nieuws van Christus dit allemaal in u heeft bewerkt.
Zij zullen vurig voor u bidden en naar u verlangen, omdat zij de onbegrensde genade van God in u herkennen.
Dank God voor Zijn Zoon, Die Hij heeft gegeven. Dat is zo geweldig dat er geen woorden voor zijn.
10
Ik doe u, zo zacht en vriendelijk als Christus Zelf, een dringend verzoek. Een verzoek van Paulus, die als hij bij u is zo verlegen is, maar van veraf u duidelijk de waarheid zegt.
Ik vraag u mij er niet toe te dwingen te laten zien hoe hard en streng ik kan zijn. Ik zou het heel vervelend vinden als ik zo moest optreden tegen sommigen van u, die vinden dat ik op al te menselijke wijze optreed.
Nu is het waar dat ik maar een gewoon mens ben, maar ik ga niet op menselijke wijze te werk om de strijd te winnen.
Ik strijd met Gods wapens, niet met menselijke, om elke tegenstand te breken.
Met deze wapens zijn alle argumenten waarmee men zich tegen God verzet, te ontzenuwen; alle barrières tussen God en de mensen worden daardoor omvergehaald. Met deze wapens breek ik elke opstand van menselijk denken om die terug te brengen tot gehoorzaamheid aan Christus.
Zodra blijkt dat u volledig gehoorzaamt, zal ik deze wapens blijven gebruiken tegen elke ongehoorzaamheid, die nog de kop opsteekt.
U kijkt naar de buitenkant van de dingen. Als iemand meent Christus te kennen, laat hij dan beseffen dat dit zeker ook voor mij geldt.
Het lijkt misschien dat ik teveel opgeef over mijn gezag over u (gezag om u te helpen en niet om u pijn te doen) ik zal het echter wel waarmaken.
Ik zeg dit omdat u niet moet denken, dat ik u bang wil maken met mijn brieven.
Als sommigen van u zeggen: "Zijn brieven zijn wel gewichtig en streng, maar zijn persoonlijk optreden is helemaal niet zo sterk en hij spreekt aarzelend",
dan kan ik u verzekeren dat ik de volgende keer als ik kom, precies zo zal optreden als in mijn brieven!
Wij wagen het niet onszelf te vergelijken met die mannen die zichzelf aanbevelen. Hun probleem is dat zij zich alleen maar met elkaar vergelijken en hun waarde afmeten aan hun eigen denkbeelden.
Wij overschatten onszelf echter niet; zij wel. Waar het ons om gaat, is beoordeeld te worden naar de maatstaf waarmee God oordeelt en dat geldt ook voor ons optreden naar u toe.
Wij gaan beslist niet te ver als wij zeggen gezag over u te hebben. Want wij waren de eersten, die u het goede nieuws over Christus hebben gebracht.
Wij willen niet de eer van andermans werk voor onszelf opeisen, maar wij hopen dat uw geloof zal groeien en dat wij een groot werk onder u mogen doen; natuurlijk voor zover dat overeenkomt met Gods plannen.
Daarna zullen wij het goede nieuws brengen op plaatsen die nog verder weg liggen dan Corinthe, waar nog niemand werkt. Dan zal niemand ons kunnen verwijten dat wij op het werk van een ander voortborduren.
Als iemand zich wil beroemen, laat hij zich dan op de Here beroemen.
Iemand die zichzelf aanprijst, is niet van waarde. Maar als iemand door de Here geroemd wordt, is dat een bewijs van zijn waarde.
11
Verdraag het maar als ik nog even zo 'dwaas' doorga op dit onderwerp. Maar natuurlijk verdraagt u mij!
Ik zie scherp op u toe met dezelfde zorg als waarmee God op u let. Ik heb u (als in een huwelijk) aan Christus gegeven. Eigenlijk net alsof u, als een maagd, aan Christus bent verbonden.
Maar ik ben bang dat u, net als Eva door de slang en diens sluwheid werd verleid, zich laat afleiden van de eenvoud in Christus.
U bent veel te goedgelovig. Zelfs als iemand u een heel ander beeld van Jezus geeft dan wij, gelooft u hem. Als iemand aankomt met een andere geest dan de Heilige Geest, Die u hebt ontvangen, of met een ander evangelie, dan accepteert u dat zomaar.
Toch zie ik niet in waarom deze 'geweldige boodschappers van God' beter zouden zijn dan ik.
Ik mag dan geen vlot spreker zijn, ik weet in elk geval waar ik het over heb. Maar ik denk dat ik u dat niet hoef te vertellen, want dat heb ik u eerder al overduidelijk bewezen.
Heb ik er verkeerd aan gedaan u het goede nieuws van God te brengen, zonder er iets voor te vragen? Was het fout dat ik mij op die manier vernederde om u te verhogen?
Om dat te kunnen doen, heb ik andere gemeenten 'beroofd' door de vergoeding aan te nemen die zij mij gaven. Toen ik gebrek had, heb ik u niets gevraagd, want de broeders die uit Macedonië kwamen, hebben in mijn nood voorzien. U heb ik nooit om geld voor mijzelf gevraagd en ik zal dat ook nooit doen.
Zo zeker als Christus leeft, zo zeker zal ik dit overal in Achaje vertellen.
Waarom? Omdat ik niet van u houd? God weet wel beter.
Maar ik zal dat doen om bepaalde mensen de kans te ontnemen te beweren dat zij net zo voor God werken als wij.
Die mannen werken helemaal niet voor God! Zij zijn niet door Hem gestuurd. Het zijn huichelaars, die u hebben wijsgemaakt dat zij apostelen van Christus zijn.
Maar denk nu niet dat het mij verbaast.
Satan zelf kan zich voordoen als een engel van het licht. Het is dan ook geen wonder dat zijn handlangers zich voordoen als oprechte dienaren van God. Maar op het laatst zullen zij allen de straf krijgen die zij voor hun wandaden verdienen.
Ik zeg het nog eens: Laat niemand denken dat ik mijn verstand verloren heb. Maar zelfs als iemand dat wel doet, moet hij mij maar voor onverstandig houden, zodat ik mij toch een beetje kan beroemen.
Als ik zo spreek, is dat niet door God ingegeven; ik spreek als iemand die onwijs is. Vooropgesteld dat wij ons ergens op mogen beroemen.
Als die anderen hoog opgeven van zichzelf, mag ik dat toch ook doen?
U bent immers zo verstandig dat u het onverstand van anderen verdraagt?
U vindt het zelfs niet erg als zij u uw vrijheid ontnemen, u uitbuiten, u misbruiken en vernederen en u in het gezicht slaan.
Ik ga me straks nog schamen dat wij u zo zacht hebben aangepakt. Maar vergis u niet: Wat zij durven zeggen (en nu spreek ik weer alsof ik niet wijs ben) dat durf ik ook.
Zijn zij Hebreeërs? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Stammen zij van Abraham af? Ik ook.
Werken zij voor Christus? Ik ben natuurlijk niet wijs dat ik dit zeg, maar ik heb veel harder gewerkt dan zij. En zo kan ik wel doorgaan. Ik heb veel vaker in de gevangenis gezeten. Ik ben ettelijke keren afgeranseld. Ik heb meermalen oog-in-oog met de dood gestaan.
Ik heb van de Joden vijf keer de beruchte 'veertig-min-een' zweepslagen gehad.
Ik ben drie keer met stokken geslagen en één keer met stenen bekogeld. Ik heb drie keer schipbreuk geleden. Ik heb eens een nacht en een dag in open zee rondgedobberd.
Ik heb veel gereisd, waarbij ik vaak gevaar liep door overstromingen, rovers, aanvallen van mijn eigen volk en van anderen. Altijd dreigde er gevaar: Rellen in de steden, dood in de woestijn, verdrinking op zee, verraad door valse christenen.
Ik heb gezwoegd en geploeterd, nachten niet geslapen, honger en dorst geleden, vaak niet gegeten en kou geleden, omdat ik geen kleren had om aan te trekken.
En dat is nog niet alles: Elke dag voelde ik zwaar de verantwoordelijkheid voor alle gemeenten.
Wie is zwak, zonder dat ik met hem meevoel? Zou het mij koud laten als iemand ten val werd gebracht?
Als ik mij ergens op moet beroemen, doe ik dat liever op de dingen waarin ik zwak ben.
God, de Vader van onze Here Jezus Christus, Die voor altijd alle eer toekomt, weet dat ik de waarheid spreek.
Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Arétas de stad bewaken om mij te kunnen gevangen nemen.
Maar mijn vrienden lieten mij in een mand door een gat in de stadsmuur zakken, zodat ik kon ontsnappen.
12
Al is het dan nergens goed voor, ik wil mij toch ook nog beroemen op de visioenen en openbaringen die de Here mij heeft gegeven.
Veertien jaar geleden werd ik in de hemel opgenomen. Vraag me niet of het mijn lichaam of mijn geest was, want dat weet ik niet. Daar kan alleen God antwoord op geven. Maar hoe dan ook, ik was daar in het paradijs.
En ik hoorde dingen, die door geen mens onder woorden zijn te brengen (en dat mag ook niet).
Over die ervaring zal ik spreken, maar niet over mijzelf. Het enige waarop ik mij kan beroemen, is mijn zwakheid, omdat God die zwakheid gebruikt om Zijn grootheid en kracht te tonen.
Ik heb er genoeg van over mijzelf te praten, hoewel het helemaal niet zo vreemd zou zijn als ik het deed, want ik zou niets dan de waarheid spreken. Maar ik doe het niet, omdat ik wil voorkomen dat iemand een hogere dunk van mij krijgt dan ik kan waarmaken.
De openbaringen die God mij heeft gegeven, zijn werkelijk buitengewoon. Maar omdat Hij niet wilde dat ik mij daardoor iets zou gaan verbeelden, heeft Hij mij pijnlijk laten vernederen door een handlanger van satan, die mij als met vuisten slaat. Dat is een 'doorn in mijn vlees'. Nee, God zal niet toelaten dat ik mij wat ga verbeelden.
Drie keer heb ik de Here gesmeekt dit lijden te laten ophouden.
Maar de Here antwoordde telkens weer: "Dat Ik altijd bij u ben, is genoeg. Wanneer u zelf zwak bent, kan mijn kracht zich tenvolle ontplooien." Daarom durf ik mij toch op mijn zwakheden te beroemen. Omdat dan de kracht van Christus in mij gezien kan worden.
Daarom kan ik zelfs blij zijn over zwakheden, beledigingen, noodsituaties, vervolgingen en moeilijkheden, die ik terwille van Christus moet verdragen. Want als ik zwak ben, ben ik pas sterk.
Ik heb mij gedragen alsof ik niet wijs ben en dat is uw schuld. Als u goed van mij had gesproken, had ik het niet hoeven doen. Die 'geweldige boodschappers van God' hebben niets wat ik niet ook heb, al ben ik niets waard.
Toen ik bij u was, is in alle opzichten gebleken dat ik een apostel van Christus ben. Met grote volharding heeft de Here door mij wonderen onder u gedaan en bewijzen van Zijn macht gegeven.
In welk opzicht heb ik u minder behandeld dan de andere gemeenten? Dat ik niet op uw kosten heb geleefd? Wel, dat moet u mij maar vergeven.
Ik sta op het punt voor de derde keer naar u toe te komen en ik zal u weer niets kosten. Want ik wil uw geld niet; ik wil u zelf! U bent uiteindelijk mijn kinderen; en kinderen moeten niet voor hun ouders zorgen, maar ouders voor hun kinderen.
Ik zal heel graag mijzelf en alles wat ik heb, geven voor uw welzijn; al lijkt het erop dat hoe meer ik u liefheb, des te minder ik door u geliefd word.
Dat moet dan maar! Ik ben u nooit teveel geweest. Omdat ik met inzicht te werk ga, heb ik u ook met inzicht voor Christus gewonnen.
Maar vertel mij dan eens hoe! Hebben de mannen die ik heb gestuurd, u ook maar iets gekost?
Ik heb Titus en die andere broeder gevraagd naar u toe te gaan. Hebben die soms hun eigen voordeel gezocht? Uitgesloten! Zij en ik hebben dezelfde Geest en volgen dezelfde weg.
U denkt nog steeds dat wij ons tegenover u willen verdedigen. Maar het is ons erom te doen dat uw geloof versterkt wordt. Daarom zeggen wij deze dingen in gemeenschap met Christus voor God.
Want ik ben bang dat ik, als ik bij u kom, u niet zo zal vinden als ik graag zou willen. Mijn optreden zal u dan ook ongewenst voorkomen. Ik ben bang haat en nijd onder u te vinden (woede-uitbarstingen, rivaliteit, achterbaksheid, roddel en hoogmoed) kortom: een grote verwarring.
Ik ben bang dat God mij zal vernederen door de situatie die ik bij u zal aantreffen. Dat ik bedroefd moet zijn als er nog velen zijn, die gewoon blijven zondigen en zich niet afkeren van hun onreinheid, hoererij en losbandigheid.
13
Dit wordt mijn derde bezoek aan u. Als twee of drie mensen ergens van kunnen getuigen, staat zoiets vast.
De vorige keer dat ik bij u was, gaf ik al een waarschuwing aan hen die hadden gezondigd. En nu waarschuw ik hen nog eens en ook alle anderen, dat ik deze keer eventueel met strenge straffen zal komen en niemand zal sparen.
Ik zal u duidelijk bewijzen dat Christus door mij spreekt. Hij is niet zwak, maar zal onder u Zijn kracht tonen.
Als een zwak mens stierf Hij aan het kruis, maar door de kracht van God leeft Hij nu. Wij zijn net zo zwak als Hij, maar wij leven met Hem en zullen in ons optreden tegen u sterk zijn, door de kracht van God.
Onderzoek uzelf om na te gaan of u wel gehoorzame volgelingen van Christus bent. Weet u of Jezus Christus in u woont? Mocht dat niet zo zijn, dan staat u er helemaal buiten.
Ik hoop dat u duidelijk is dat wij niet buitengesloten worden.
Wij bidden God dat u niets kwaads zult doen; niet om ons de schande te besparen, maar omdat ik graag wil dat u een goed leven leidt, ook al worden wijzelf minderwaardig geacht.
Ik kan niet tegen, maar alleen voor de waarheid strijden.
Het maakt ons blij als u sterk bent, ook al zijn wij dan zwak. Het is mijn vurige gebed dat het met u helemaal in orde zal komen.
Dit schrijf ik allemaal in de hoop dat ik, als ik bij u kom, niet hard zal hoeven optreden. Want het gezag dat de Here mij gegeven heeft, is om op te bouwen en niet om af te breken.
Ik wil mijn brief met deze woorden besluiten. Wees blij. Laat alles in orde komen. Houd mijn woorden in gedachten. Leef in vrede en harmonie met elkaar en de God van liefde en vrede zal bij u zijn.
Groet elkaar zoals het christenen past, warm en hartelijk. Alle gelovigen hier groeten u.
Mijn wens voor u is dat de genade van onze Here Jezus Christus, de liefde van God en de innige band die de Heilige Geest geeft, met u zullen zijn.
- License
-
CC-0
Link to license
- Citation Suggestion for this Edition
- TextGrid Repository (2025). Paul the Apostle. 2 Corinthians (Dutch). Multilingual Parallel Bible Corpus. https://hdl.handle.net/21.11113/0000-0016-940A-6