1

Beste Theofilus, er zijn al verscheidene boeken over het leven van Jezus Christus geschreven.
Men is daarbij steeds uitgegaan van wat de eerste discipelen en andere ooggetuigen hebben verteld.
Toch dacht ik dat het nuttig zou zijn alles nog eens nauwkeurig na te gaan en u daarvan een geordend verslag uit te brengen.
U zult zien dat het volledig overeenstemt met wat u is geleerd.
Mijn verhaal begint bij de Joodse priester Zacharias, die leefde in de tijd dat Herodes koning van Judea was. Hij behoorde tot de priesterafdeling van Abia. Zijn vrouw Elisabeth kwam net als hijzelf uit het priestergeslacht van Aäron.
Zacharias en Elisabeth waren goede mensen, die zich stipt aan Gods wetten hielden.
Zij hadden geen kinderen, omdat Elizabeth onvruchtbaar was. Op het moment dat dit verhaal begint, waren zij allebei al erg oud.
Op een dag had Zacharias dienst in de tempel, omdat zijn afdeling aan de beurt was.
Er werd altijd om geloot wie het heiligdom van God zou binnengaan om wierook te branden. Deze keer was het lot op Zacharias gevallen.
Terwijl hij in het heiligdom bezig was, stonden op het tempelplein vele mensen te bidden.
Plotseling zag Zacharias een engel van de Here staan, rechts van het altaar waarop de wierook werd gebrand.
Hij wist niet wat hem overkwam en werd bang.
De engel zei: "Wees niet bang, Zacharias. Ik ben gekomen om u te vertellen dat God uw gebed heeft verhoord. Uw vrouw Elisabeth zal een zoon krijgen en u moet hem Johannes noemen.
Hij zal u en vele andere mensen heel erg blij maken.
Uw zoon wordt één van Gods grote mannen. Hij mag geen druppel wijn of sterke drank drinken en al voor zijn geboorte zal hij vol zijn van de Heilige Geest.
Hij zal vele Joden ervan overtuigen dat zij moeten terugkeren tot de Here, hun God.
Hij zal een bijzondere man zijn, met dezelfde geest en kracht als de profeet Elia. Hij mag de mensen erop voorbereiden dat de Christus komt. Hij zal hun leren God lief te hebben zoals hun voorouders deden en te leven zoals God het wil."
Zacharias zei tegen de engel: "Moet ik dat zomaar geloven? Ik ben immers al oud en mijn vrouw ook!"
Toen zei de engel: "Ik ben Gabriël en leef heel dicht bij God. Hij heeft mij naar u toegestuurd om u dit te vertellen, maar u wilt mij niet geloven.
Daarom zult u vanaf nu niet meer kunnen spreken. Pas als het kind geboren is, zult u weer kunnen spreken. Want wat ik heb gezegd, zal precies op tijd uitkomen."
Ondertussen stonden de mensen buiten op Zacharias te wachten. Zij vroegen zich af waarom hij zo lang in het heiligdom bleef.
Eindelijk kwam hij naar buiten, maar hij zei niets. Hij kon geen woord uitbrengen. Uit zijn gebaren konden zij opmaken dat hij in het heiligdom een engel had gezien.
Zacharias bleef in de tempel tot zijn dienst voorbij was en ging toen naar huis terug.
Kort daarna werd Elisabeth zwanger. Vijf maanden lang kwam zij niet onder de mensen.
"Wat is de Here goed voor mij!" juichte zij. "Hij heeft de schande van mij weggenomen dat ik geen kinderen had."
Toen Elisabeth in haar zesde maand was, stuurde God de engel Gabriël naar Nazareth, een dorp in Galilea.
Hij moest bij Maria zijn, een jonge vrouw die verloofd was met een zekere Jozef, die nog van koning David afstamde.
Gabriël kwam bij haar binnen en zei: "Ik wens u vrede toe! U bent een gelukkige vrouw. De Here zij met u!"
Maria raakte daardoor in de war en werd bang. Zij vroeg zich af wat hij bedoelde.
"Wees niet bang, Maria", zei de engel, "want God heeft besloten u heel bijzonder te zegenen.
U zult zwanger worden en een zoon krijgen, die u de naam Jezus moet geven.
Hij zal een groot man zijn en 'Zoon van de Allerhoogste God' worden genoemd. God, de Here, zal Hem de troon van Zijn voorvader David geven.
Hij zal voor altijd over het volk Israël regeren en aan Zijn regering zal geen einde komen."
"Maar hoe kan ik een kind krijgen?" vroeg Maria. "Ik ben nog maagd."
De engel antwoordde: "De Heilige Geest zal over u komen. U zult zwanger worden door de kracht van God. Daarom zal uw Kind heilig zijn en de Zoon van God worden genoemd.
Ik heb nog meer nieuws. Het is over uw oude tante Elisabeth. U weet dat zij geen kinderen kon krijgen, maar nu verwacht zij een zoon. Zij is al in haar zesde maand.
Voor God is niets onmogelijk. Wat Hij zegt, gebeurt."
"Goed", zei Maria, "de Here mag met mij doen wat Hij wil. Ik hoop dat het zo zal gaan als u mij hebt gezegd." Daarop ging de engel weg.
Kort daarop reisde Maria zo vlug zij kon naar het bergland van Judea om Elisabeth te bezoeken.
Zij ging het huis van Zacha rias binnen en groette Elisabeth.
Toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, begon het kindje in haar buik te trappelen. En Elisabeth zelf werd vol van de Heilige Geest.
Zij jubelde het uit en zei tegen Maria: "Jij bent de gelukkigste vrouw van de hele wereld. Jouw kind is heel bijzonder in de ogen van God.
Wat een eer dat de moeder van mijn Here bij mij op bezoek komt.
Want toen je binnenkwam en ik je stem hoorde, begon het kind in mijn buik te trappelen van blijdschap.
Jij hebt geloofd dat God zou doen wat Hij zei. Wat een geluk!"
Maria antwoordde: "Ik prijs de Here met mijn hele hart!
Ik kan mijn blijdschap niet op!
God, mijn Redder, heeft aan mij gedacht. En ik ben maar een gewone vrouw. Nu zullen de mensen altijd en overal zeggen dat ik bevoorrecht ben,
want de machtige, heilige God heeft grote dingen voor mij gedaan.
Hij is altijd goed voor mensen, die ontzag voor Hem hebben.
Hij heeft laten zien hoe groot en machtig Hij is. Hij heeft hoogmoedige mensen in verwarring gebracht
en vorsten van hun troon gestoten. Maar gewone mensen zijn door Hem op een voetstuk gezet.
Hij heeft hongerigen overladen met het goede en rijken met lege handen weggestuurd.
Hij heeft Zijn knecht Israël geholpen.
Hij is Zijn belofte niet vergeten, want hij had Abraham en zijn kinderen beloofd altijd goed voor hen te zijn."
Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elisabeth. Toen ging zij terug naar huis.
De dag kwam dat Elisabeths kind geboren werd en het was een jongen.
Natuurlijk kwamen haar buren en familieleden het al gauw te weten. Iedereen was blij omdat de Here zo goed voor haar was geweest.
Toen het kind acht dagen oud was, werd naar Joods gebruik zijn voorhuid weggesneden en kreeg hij zijn naam. Ieder die bij deze plechtigheid aanwezig was, dacht dat het kind net als zijn vader Zacharias zou heten.
Maar Elisabeth zei: "Nee! Hij moet Johannes heten."
"Johannes? Er is toch niemand in de hele familie die zo heet!" zei men. Ze vroegen de vader wat hij ervan vond.
Hij maakte hun duidelijk dat hij iets wilde hebben om op te schrijven.
Tot ieders verbazing schreef hij: 'Zijn naam is Johannes'. Op hetzelfde moment kon hij weer spreken en begon hij God te prijzen.
Dit maakte diepe indruk op de mensen. Overal in het bergland van Judea werd erover gesproken.
Ieder die het nieuws hoorde, nam het ter harte en zei: "Wat zal er van dat kind worden?" Want het was duidelijk dat de Here iets bijzonders met hem voorhad.
Zacharias werd vol van de Heilige Geest, Die hem liet zeggen:
"Prijs de Here, de God van Israël. Hij heeft Zijn volk bezocht en gered.
Hij heeft ons een machtige Redder gestuurd uit het geslacht van Zijn dienaar David,
zoals Hij lang geleden door Zijn heilige profeten had beloofd.
Hij heeft ons iemand gestuurd die ons zal redden uit de handen van onze vijanden, van allen die ons haten.
Hij is goed voor onze voorouders geweest.
Hij heeft Zijn plechtige belofte aan Abraham niet vergeten.
Hij heeft ons het voorrecht gegeven Hem te dienen zonder angst, bevrijd uit de handen van onze vijanden.
Wij mogen bij Hem horen en doen wat Hij zegt, heel ons leven lang.
En jij, kind, jij zult een profeet van de Allerhoogste God worden genoemd. Jij zult voor de Redder uitgaan om Zijn volk voor te bereiden op Zijn komst.
Jij zult hun vertellen dat zij gered kunnen worden door de vergeving van hun zonden.
Want het hart van onze God loopt over van liefde en goedheid. Een hemels licht zal op ons schijnen,
zodat de mensen die in het donker en de schaduw van de dood zitten, weer kunnen zien en wij op de weg van de vrede worden gebracht."
De jonge Johannes groeide op en werd sterk gemaakt door de Heilige Geest. Hij hield zich op in dorre streken en bleef daar tot de dag dat hij in het openbaar in Israël optrad.

2

Omstreeks deze tijd gaf de Romein se keizer Augustus bevel dat in zijn hele rijk een volkstelling moest worden gehouden.
Quirinius was toen gouverneur van Syrië.
Iedereen moest naar de stad of het dorp van zijn voorouders gaan om zich te laten inschrijven.
En omdat Jozef van David afstamde, moest hij naar Bethlehem in Judea, want daar had David vroeger gewoond.
Samen met Maria, zijn zwangere vrouw, verliet hij Nazareth in Galilea om zich te laten inschrijven.
Toen zij in Bethlehem waren, moest Maria bevallen. Zij bracht haar eerste kind ter wereld, een jongen. Zij wikkelde hem in doeken en legde hem in een voerbak, want in de herberg van het dorp hadden Jozef en Maria geen onderdak kunnen vinden.
Die nacht kwam een engel van God bij enkele herders, die buiten in het veld overnachtten en op wacht zaten bij hun kudde. Door de verschijning van de engel werd de omgeving in een helder licht gezet. De herders beefden van angst, maar de engel stelde hen gerust.
"Wees niet bang", zei hij, "want ik breng u het mooiste nieuws dat u ooit hebt gehoord. Het is groot nieuws voor het hele volk.
Vandaag is in Bethlehem de Redder geboren: Christus, de Here.
Ik zal u vertellen hoe u Hem kunt herkennen: Het kindje ligt in doeken gewikkeld in een voerbak."
Plotseling kwam bij de engel een menigte andere engelen die God loofden. Een hemels leger was het.
"Ere zij God in de hoge", zongen zij. "Vrede op aarde bij de mensen die naar Zijn wil leven."
Zodra de engelen naar de hemel waren teruggekeerd, zeiden de herders tegen elkaar: "Kom! We gaan vlug naar Bethlehem. Nu de Here ons dit verteld heeft, moeten wij zien wat daar gebeurd is."
Zij liepen snel naar het stadje, vonden Maria en Jozef en zagen het kind! Het lag in een voerbak.
Nadat zij het hadden gezien, gingen de herders overal vertellen wat er was gebeurd en wat de engel over het kind had gezegd.
Ieder die hun verhaal hoorde, was verbaasd.
Maria nam deze dingen stil in zich op en dacht er veel over na.
Later gingen de herders weer terug naar hun kudde in het veld. Zij prezen God voor wat zij hadden gehoord en gezien. Het was precies zoals de engel had verteld.
Acht dagen later werd de voorhuid van het kind weggesneden. Het kreeg de naam Jezus, zoals de engel had gezegd toen hij Maria kwam vertellen dat zij zwanger zou worden.
Na de bevalling was Maria volgens de Joodse wet veertig dagen onrein. Toen die tijd voorbij was, ging zij met haar man naar Jeruzalem om het kind aan de Here op te dragen.
In de wet stond namelijk: 'Elk eerste kind dat een jongen is, moet aan de Here worden opgedragen.'
Op diezelfde dag brachten zij ook het verplichte offer. Volgens de wet hoefden arme mensen maar twee tortelduiven of twee jonge duiven te geven.
In Jeruzalem woonde een zekere Simeon. Hij was een goed en eerlijk man en had een diep ontzag voor de wet van God. Hij was vol van de Heilige Geest en leefde in de stellige verwachting dat de Christus spoedig zou komen.
Want de Heilige Geest had hem duidelijk gemaakt dat hij pas zou sterven als hij de Christus had gezien.
De Heilige Geest had hem ertoe gedrongen die dag naar de tempel te gaan. Terwijl hij daar was, zag hij Jozef en Maria komen om (in gehoorzaamheid aan de wet) het kind Jezus aan God op te dragen.
Simeon nam het kind in zijn armen en begon God te prijzen.
"Here", juichte hij, "het wachten is voorbij! Nu ben ik gerust. U hebt Uw woord gehouden.
Met eigen ogen heb ik de Redder gezien, Die U aan de wereld gaat geven.
Hij is een licht voor alle volken; de roem en eer voor Uw volk Israël."
Verwonderd luisterden Jozef en Maria naar wat Simeon over hun kind zei.
Simeon noemde hen bevoorrechte mensen. "Maar", waarschuwde hij Maria, "er zal een zwaard door uw ziel gaan. Want velen in Israël zullen zich aan dit kind ergeren, tot hun eigen ongeluk. Maar vele anderen zal Hij de grootste vreugde geven. Hij zal de diepste gedachten van de mensen aan het licht brengen."
Er was in de tempel ook een profetes, Anna, een dochter van Fanuël. Ze hoorde bij de stam van Aser en was84 jaar oud. Zeven jaar na haar huwelijk was haar man gestorven. En nu kwam ze nooit buiten de tempel. Dag en nacht bleef zij daar om God te dienen met vasten en bidden.
Zij kwam er net aan terwijl Simeon met Jozef en Maria stond te praten. Ook zij begon God te danken. Aan iedereen die uitkeek naar de bevrijding van Jeruzalem, vertelde zij dat de Christus was gekomen.
Nadat Jezus' ouders alles hadden gedaan wat zij volgens de wet van God moesten doen, gingen zij terug naar huis, naar Nazareth in Galilea.
Daar groeide het kind op tot een flinke, sterke jongen. Hij bleek een bijzondere wijsheid te hebben. De genade van God was op Hem.
Het was de gewoonte van Jezus' ouders elk jaar naar Jeruzalem te gaan voor de viering van het Paasfeest.
Toen Jezus twaalf jaar oud was, mocht Hij voor het eerst mee.
Na de feestdagen gingen zij weer terug naar Nazareth, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter.
Zijn ouders misten Hem eerst niet eens, want zij dachten dat Hij ergens tussen de andere reizigers liep. Maar 's avonds werden zij toch ongerust en gingen Hem zoeken tussen hun familie en vrienden.
Hij was echter nergens te vinden. Daarom liepen ze terug naar Jeruzalem.
Na drie dagen zoeken vonden ze Hem eindelijk. Hij zat in de tempel tussen de godsdienstleraars en was heel serieus met hen aan het praten.
Ieder die Hem hoorde, verbaasde zich over Zijn verstand en Zijn antwoorden.
Zijn ouders wisten niet wat zij moesten denken toen zij Hem daar zo zagen zitten. "Jongen toch", zei Zijn moeder. "Waarom heb je ons dit aangedaan? Vader en ik hebben je overal gezocht. Wij wisten ons gewoon geen raad."
"Dat hoefde toch niet?" antwoordde Hij. "Wist u niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen van mijn Vader?"
Maar zij begrepen niet wat Hij bedoelde.
Hij ging met hen naar Nazareth terug en was gehoorzaam. Zijn moeder dacht veel over deze dingen na en nam alles goed in zich op.
Hoe ouder Jezus werd, hoe meer wijsheid Hij kreeg. Hij stond in de gunst bij God en de mensen.

3

Keizer Tiberius was al vijftien jaar aan het bewind. Pilatus was gou verneur van Judea, Herodes gouverneur van Galilea, zijn broer Filippus gouverneur van Iturea en Trachonitis, en Lysanias gouverneur van Abilene.
Annas en Kajafas waren de hogepriesters van de Joden. Toen Johannes, de zoon van Zacharias, in de woestijn was, hoorde hij de stem van God.
Daarna trok hij de hele Jordaanvallei door en riep de mensen op zich tot God te bekeren. Door zich te laten dopen, konden zij tonen dat zij dat echt wilden. Hun zonden zouden dan ook worden vergeven.
Johannes was, om met de woorden van de profeet Jesaja te spreken, de stem van iemand die roept in de woestijn: "Maak een weg voor de Here!
Ruim baan voor Hem! Maak alle bergen en heuvels met de grond gelijk! Gooi alle ravijnen dicht! Snijd de bochten af! Haal de oneffenheden weg!
Dan zullen alle mensen de Redder zien, die door God gestuurd wordt."
De mensen kwamen in drommen naar Johannes om zich te laten dopen. Maar hij zei hun eerst duidelijk waar het op stond. "Adderengebroed! Ik weet wel waarom u zich wilt laten dopen. U probeert aan het oordeel te ontsnappen, zonder het met God in orde te maken.
Maar dat gaat zomaar niet! Laat eerst maar eens zien dat u ernst maakt met God. Denk niet dat het met u wel goed zal aflopen omdat u van Abraham afstamt. O, nee! God kan deze stenen veranderen in kinderen van Abraham.
De bijl van Gods oordeel ligt al klaar. Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid."
De mensen vroegen: "Maar wat moeten wij dan doen?"
"Als u twee jassen hebt", antwoordde hij, "geef dan één ervan aan iemand die er geen heeft. Als u eten over hebt, geef het aan iemand die honger heeft."
Er kwamen zelfs tolontvangers (berucht om hun afzetterij (A)) die zich wilden laten dopen. "Meester, hoe moeten wij nu leven?" vroegen zij.
"Wees voortaan eerlijk", antwoordde Johannes, "en vraag niet meer tol dan voorgeschreven is."
"En wij?" vroegen een paar soldaten. "Hoe moeten wij leven?" Johannes antwoordde: "Pers niemand iets af. Gebruik geen geweld of valse beschuldigingen om meer geld te krijgen. Wees tevreden met uw soldij."
In die tijd verwachtte iedereen dat de Christus gauw zou komen. Overal vroeg men zich af of Johannes het was.
Om ieder misverstand uit de weg te ruimen, zei Johannes: "U hebt gezien dat ik in water doop. Maar het duurt niet lang of er komt Iemand die veel groter en machtiger is dan ik. Ik ben niet eens waard Zijn slaaf te zijn. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en met vuur.
Hij zal het kaf van het koren scheiden. Het koren zal Hij in Zijn schuur brengen, maar het kaf zal Hij verbranden in een vuur dat nooit uitgaat."
Met vele van dergelijke waarschuwingen sprak hij de mensen toe.
Gouverneur Herodes (die al heel wat slechte dingen had gedaan) maakte een einde aan Johannes' optreden door hem gevangen te nemen. Want Johannes had in het openbaar gezegd dat het niet goed was dat Herodes samenleefde met Herodias, de vrouw van zijn broer.
In de tijd dat Johannes nog vrij was, mengde Jezus Zich tussen de mensen om gedoopt te worden. Na Zijn doop, terwijl Hij in gebed was,
ging de hemel open en streek de Heilige Geest als een duif op Hem neer. Een stem uit de hemel zei: "U bent Mijn Zoon, die Ik liefheb. Mijn hart verheugt zich in U."
Jezus begon in het openbaar op te treden toen Hij ongeveer dertig jaar oud was. Men dacht dat Jozef Zijn vader was.
De vader van Jozef was Eli; de vader van Eli was Matthat; de vader van Matthat was Levi; de vader van Levi was Melchi; de vader van Melchi was Jannai; de vader van Jannai was Jozef;
de vader van Jozef was Mattathias; de vader van Mattathias was Amos; de vader van Amos was Nahum; de vader van Nahum was Esli;
De vader van Esli was Naggai; de vader van Naggai was Maäth; de vader van Maäth was Mattathias; de vader van Mattathias was Semeïn; de vader van Semeïn was Josech; de vader van Josech was Joda;
de vader van Joda was Joanan; de vader van Joanan was Resa; de vader van Resa was Zerubabel; de vader van Zerubabel was Sealthiël;
de vader van Sealthiël was Neri; de vader van Neri was Melchi; de vader van Melchi was Addi; de vader van Addi was Kosam; de vader van Kosam was Elmadan; de vader van Elmadan was Er; de vader van Er was Josua;
de vader van Josua was Eliëzer; de vader van Eliëzer was Jorim; de vader van Jorim was Maththat; de vader van Maththat was Levi;
de vader van Levi was Simeon; de vader van Simeon was Juda; de vader van Juda was Jozef; de vader van Jozef was Jonan;
de vader van Jonan was Eljakim; de vader van Eljakim was Melea; de vader van Melea was Menna; de vader van Menna was Mattatha; de vader van Mattatha was Nathan; de vader van Nathan was David;
de vader van David was Isaï; de vader van Isaï was Obed; de vader van Obed was Boaz; de vader van Boaz was Salma; de vader van Salma was Nahasson;
de vader van Nahasson was Aminadab; de vader van Aminadab was Admin; de vader van Admin was Arni; de vader van Arni was Hesron; de vader van Hesron was Perez;
de vader van Perez was Juda; de vader van Juda was Jakob; de vader van Jakob was Isaäk; de vader van Isaäk was Abraham; de vader van Abraham was Thera; de vader van Thera was Nahor;
de vader van Nahor was Seruch; de vader van Seruch was Rehu; de vader van Rehu was Peleg; de vader van Peleg was Heber; de vader van Heber was Sala;
de vader van Sala was Kainan; de vader van Kainan was Arpachsad; de vader van Arpachsad was Sem; de vader van Sem was Noach;
de vader van Noach was Lamech; de vader van Lamech was Mathusalem; de vader van Mathusalem was Henoch; de vader van Henoch was Jered; de vader van Jered was Mahalaleël;
de vader van Mahalaleël was Kenan; de vader van Kenan was Enos; de vader van Enos was Seth; de vader van Seth was Adam en de vader van Adam was God.

4

Jezus ging vol van de Heilige Geest uit de Jordaanvallei weg.
De Geest leidde Hem naar de woestijn van Judea waar Hij veertig dagen bleef. Daar probeerde de duivel voortdurend Hem te verleiden om naar hem te luisteren. Al die tijd at Jezus niets en op het laatst kreeg Hij veel honger.
De duivel zei: "Als U de Zoon van God bent, zeg dan tegen deze steen dat hij een brood moet worden."
Maar Jezus antwoordde: "In de Boeken staat dat er in het leven belangrijker dingen zijn dan brood alleen."
De duivel nam Jezus mee naar een hoogvlakte en liet Hem in een oogopslag alle koninkrijken van de wereld zien.
"Kijk", zei hij, "dat zal ik U allemaal geven, met al hun roem en eer erbij. Want het is allemaal van mij.
Ik geef het aan wie ik wil. Als U mij aanbidt, krijgt U het allemaal."
Jezus antwoordde: "Er staat in de Boeken dat wij alleen God mogen aanbidden en niemand anders."
Daarna nam de duivel Hem mee naar het dak van de tempel in Jeruzalem. "Als U de Zoon van God bent", zei hij, "spring dan naar beneden.
Want er staat in de Boeken dat God Zijn engelen zal sturen om U te beschermen.
Zij zullen U opvangen, zodat U niet te pletter slaat."
Jezus antwoordde: "Maar er staat ook dat men God niet mag uitdagen."
Zo probeerde de duivel op alle mogelijke manieren Jezus om te praten. Maar zonder succes. Daarom liet hij Hem voorlopig met rust.
Jezus ging terug naar Galilea, vol van de kracht van de Heilige Geest.
Het duurde niet lang of Hij was daar overal bekend. Hij sprak in de verschillende synagogen en stond bij iedereen hoog in aanzien.
Hij kwam ook in Nazareth, het dorp waar Hij Zijn jeugd had doorgebracht. Op de zaterdag (of sabbat, de plechtige rustdag van de Joden) ging Hij naar de synagoge; dat was zo Zijn gewoonte. Tijdens de dienst stond Hij op om voor te lezen.
Men gaf Hem het boek van de profeet Jesaja en Hij zocht het gedeelte op waar staat:
"De Geest van de Here is op mij. Hij heeft mij de opdracht en de kracht gegeven om arme mensen goed nieuws te brengen. (A)
Hij heeft mij gestuurd om uit te roepen dat gevangenen zullen worden vrijgelaten, dat blinden zullen zien, dat onderdrukten zullen worden bevrijd en dat de tijd van Gods genade is aangebroken." (B)
Hij deed het boek dicht, gaf het aan de dienaar en ging zitten. Alle ogen waren op Hem gericht.
Hij begon: "Wat Ik u zojuist heb voorgelezen, is werkelijkheid geworden."
Iedereen in de synagoge vond dat er iets heel bijzonders van Hem uitging. Wat Hij zei, was gewoon geweldig. Zij waren hoogst verbaasd. "Is dat niet de zoon van Jozef?" vroegen zij.
Jezus zei: "U wilt eigenlijk zeggen: 'Dokter, genees uzelf.' U bedoelt daarmee: 'Wij hebben gehoord wat U in Kapernaüm hebt gedaan.
Waarom doet U dat hier niet, in Uw vaderstad?' Luister goed: een profeet wordt in zijn eigen stad niet geaccepteerd.
Neem nu de profeet Elia. Hij deed een wonder voor een weduwe uit Sarepta (C), een vreemdelinge dus. In die tijd was er hongersnood. Vele Joodse weduwen hadden niets te eten, want er was drie en een half jaar geen druppel regen gevallen. En toch werd Elia niet naar één van hen gestuurd.
Of denk eens aan de profeet Elisa. Hij genas de melaatse Naäman, een Syriër. Maar van de vele Joodse melaatsen, die ook hulp nodig hadden, werd niet één genezen."
Dat was de mensen teveel. Woedend sprongen zij op en joegen Jezus het dorp uit.
Zij brachten Hem naar de rand van een afgrond even buiten het dorp.
Daar wilden zij Hem vanaf duwen. Maar Hij keerde Zich om, liep ongehinderd tussen hen door en ging Zijn eigen weg.
Hij kwam in Kapernaüm, een stadje aan het meer van Galilea. Daar ging Hij elke sabbat naar de synagoge en sprak er de mensen toe.
Zij waren diep onder de indruk, want Hij zei de dingen zo zeker. Hij wist waar Hij over sprak en hoefde Zijn woorden geen kracht bij te zetten door aan te halen wat anderen hadden gezegd.
Op een dag was Jezus weer in de synagoge. Een man die in de macht van een boze geest was, schreeuwde:
"Jezus van Nazareth, ga weg! Ik wil niets met U te maken hebben. U bent gekomen om ons te vernietigen! Ik weet wel wie U bent: De heilige Zoon van God!"
Jezus snoerde hem de mond. "Zwijg", zei Hij tegen de boze geest. "Kom eruit." De boze geest gooide de man midden in de synagoge op de grond en ging uit hem weg, zonder hem verder kwaad te doen.
Vol verbazing zeiden de mensen tegen elkaar: "Nee, maar! De boze geesten doen wat Hij zegt!"
Het nieuws over Zijn optreden ging als een lopend vuurtje door de streek.
Uit de synagoge ging Hij naar het huis van Simon. Simons schoonmoeder lag met hoge koorts in bed. Haar huisgenoten vroegen Jezus of Hij haar wilde genezen.
Hij kwam bij haar bed staan en zei dat de koorts moest verdwijnen. Haar temperatuur werd onmiddellijk normaal. Zij stond op en maakte eten voor Jezus en de anderen klaar.
Bij het ondergaan van de zon werden vele zieke mensen bij Hem gebracht. Hij legde Zijn handen op hen en genas hen allemaal.
Het deed er niet toe wat voor ziekte het was. Ook joeg Hij uit vele mensen boze geesten weg. Die schreeuwden dan: "U bent de Zoon van God!" Maar Hij legde ze onmiddellijk het zwijgen op, want de boze geesten wisten dat Hij de Christus was.
De volgende morgen vroeg ging Jezus naar een stille plek. De mensen zochten Hem overal. Toen zij Hem eindelijk hadden gevonden, smeekten zij Hem niet weg te gaan. Zij wilden zo graag dat Hij bij hen bleef.
Maar Hij antwoordde: "Ik moet het goede nieuws van het Koninkrijk van God ook op andere plaatsen brengen. Dat is mijn opdracht."
Daarna reisde Hij rond door Judea en sprak in de synagogen.

5

Op een dag was Hij bij het meer van Galilea. De mensen drongen van alle kanten tegen Hem op, want zij wilden horen wat Hij over God zou vertellen.
Hij zag twee boten liggen die half uit het water waren getrokken. De vissers stonden iets verderop hun netten schoon te spoelen.
Jezus stapte in de boot van Simon en vroeg of hij Hem een stukje van de oever wilde afduwen. Daarna ging Hij zitten om de mensen meer over God te vertellen.
Toen Hij was uitgesproken, zei Hij tegen Simon: "Vaar het meer eens op naar diep water en gooi daar uw netten uit."
"Maar Meester", antwoordde Simon, "wij zijn de hele nacht aan het vissen geweest en hebben niets gevangen! Maar omdat U het zegt, zal ik het nog eens proberen."
Zij deden wat Jezus had gezegd en vingen zoveel vis dat hun netten begonnen te scheuren.
Zij wenkten de mannen in de andere boot om hen te komen helpen. Even later was in beide boten zoveel vis, dat die bijna zonken.
Simon Petrus was hiervan zo onder de indruk dat hij voor Jezus op de knieën viel en zei: "Och Here, laat mij maar alleen. Ik ben veel te slecht om bij U in de buurt te zijn."
De andere mannen konden het ook bijna niet geloven dat zij zoveel vis hadden gevangen.
Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die met Simon samenwerkten, wisten niet wat ze zagen. Jezus zei tegen Simon: "Wees niet bang meer. Van nu af aan zul je een visser van mensen worden."
De mannen trokken hun boten op de wal, lieten alles achter en gingen met Jezus mee.
In één van de stadjes waar zij kwamen, viel hun oog op een man die zwaar melaats was. Toen de man Jezus zag aankomen, viel hij voor Hem neer met zijn gezicht in het stof. "Here", smeekte hij, "als U wilt, kunt U mij genezen."
Jezus stak Zijn hand uit, raakte de man aan en zei: "Natuurlijk wil Ik dat. Wees genezen van deze z iekte." En de melaatsheid verdween onmiddellijk.
Jezus zei dat hij er met niemand over mocht praten. "Ga naar de priester en laat u onderzoeken. Doe wat in de wet van Mozes staat en breng het offer voor de genezing van melaatsheid. Dan zal niemand kunnen ontkennen dat u genezen bent."
Toch wist iedereen binnen de kortste tijd wat voor kracht er van Jezus uitging. Van alle kanten stroomden de mensen toe om te luisteren naar wat Hij zei en om genezen te worden.
Maar Hij trok Zich terug. Hij wilde ergens alleen zijn om te bidden.
Toen Jezus op een dag de mensen weer over God vertelde, zaten er ook Farizeeërs en godsdienstleraars te luisteren. Het leek wel of zij overal vandaan kwamen. Uit Galilea, Judea en uit Jeruzalem. Jezus was vol van Gods genezende kracht.
Er kwamen enkele mannen met een verlamde op een draagbaar.
Zij probeerden hem het huis binnen te dragen tot vlakbij Jezus. Maar er stonden zoveel mensen dat het niet lukte. Daarom gingen zij het platte dak op en haalden daar enkele tegels weg. Vervolgens lieten zij de man op zijn draagbaar door het gat zakken tot vlak voor de voeten van Jezus.
Bij het zien van zoveel geloofsvertrouwen, zei Jezus tegen de verlamde man: "Vriend, uw zonden zijn u vergeven."
"Wat denkt die Man wel?" mopperden de Farizeeërs en godsdienstleraars. "Hij beledigt God! Wie kan zonden vergeven dan God alleen?"
Jezus wist wel wat in hen omging en vroeg: "Wat gaat er in uw hart om?
Wat is moeilijker: Hem zijn zonden vergeven of hem genezen?
Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon macht heeft om zonden te vergeven." Hij zei tegen de verlamde: "Sta op, neem uw draagbaar en ga naar huis."
Op hetzelfde moment, terwijl iedereen met grote ogen toekeek, stond de man op. Hij nam zijn draagbaar onder de arm en liep naar huis. Hij juichte van blijdschap en prees God voor dit wonder.
De omstanders wisten niet wat ze zagen. Ook zij prezen God en zeiden vol ontzag: "We hebben vandaag ongelooflijke dingen gezien."
Kort daarna reisde Jezus verder. Onderweg zag Hij Levi, een tolontvanger, voor zijn tolhuis zitten.
Jezus zei tegen hem: "Kom, ga met Mij mee." Levi stond op, liet alles achter en ging met Hem mee.
Enige tijd later organiseerde Levi een grote feestmaaltijd ter ere van Jezus. Onder de genodigden waren ook veel tolontvangers.
De Farizeeërs en godsdienstleraars zeiden tegen Jezus' discipelen: "Onbegrijpelijk dat u met zulk soort mensen aan tafel gaat."
Toen nam Jezus het woord: "Weet u wie een dokter nodig hebben?
Zieke mensen, maar gezonde niet. Ik ben gekomen om een ommekeer te brengen in het leven van slechte mensen. Maar Ik besteed mijn tijd niet aan mensen die denken dat ze al goed genoeg zijn."
Zij hadden ook kritiek dat Jezus' discipelen gewoon aten en dronken in plaats van te vasten en te bidden. "Wat een verschil met de discipelen van Johannes de Doper en die van ons!" zeiden zij.
Jezus vroeg: "Moeten gelukkige mensen vasten? Wilt u dat de bruiloftsgasten het heerlijke eten weigeren, terwijl de bruidegom nog bij hen is?
Maar er komt een dag dat de bruidegom gedood zal worden. Dan zullen ze niet willen eten."
Om duidelijk te maken wat Hij precies bedoelde, gaf Hij hun dit voorbeeld: "Men knipt toch niet een stuk uit een nieuwe jas om een oude mee te verstellen? Dat zou zonde zijn van die nieuwe jas. En de oude jas zou er toch niet mee gemaakt kunnen worden, omdat de nieuwe stof zou gaan krimpen. Zowel de oude jas als de nieuwe lap zouden scheuren.
Men doet ook geen jonge wijn in oude leren zakken. Want door het gisten van de jonge wijn zou het oude, stugge leer gaan scheuren.
Zowel de oude zakken als de jonge wijn zouden verloren gaan. Nee, jonge wijn hoort in nieuwe zakken.
Als iemand van de oude wijn heeft gedronken, wil hij de nieuwe niet eens proeven. Hij vindt de oude goed genoeg."

6

Op een sabbat wandelde Jezus met Zijn discipelen door de korenvelden. Onder het lopen plukten ze wat aren af, wreven die stuk tussen hun handen en aten de graankorrels op.
Enkele Farizeeërs zeiden: "Dat mag niet! Wat u daar doet, is graan oogsten en dat is op de sabbat verboden."
Jezus antwoordde: "Hebt u nooit gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden?
Hij ging de tempel van God binnen, nam de offerbroden, die alleen voor de priesters bestemd waren en at die met zijn mannen op.
Ik, de Mensenzoon, beslis over de sabbat."
Op een andere sabbat, toen Hij in de synagoge was en de mensen over God vertelde, zat daar ook een man met een lamme, verschrompelde rechterhand.
De godsdienstleraars en Farizeeërs hielden Jezus goed in het oog. Want als Hij deze ongelukkige man nu, dus op de sabbat, zou genezen, zouden zij een reden hebben Hem aan te klagen.
Maar Hij wist wat zij dachten. "Sta op", zei Hij tegen de man met de verschrompelde hand. "Kom hier bij Mij staan. Dan kan iedereen u zien." De man deed het.
Jezus zei tegen de Farizeeërs en de godsdienstleraars: "Ik heb een vraag: Wat moet men op de sabbat doen? Goed of slecht? Moet men een leven redden of het verloren laten gaan?"
Hij keek hen een voor een aan. "Steek uw hand uit", zei Hij tegen de man. Terwijl de man dat deed, werd zijn hand helemaal gezond.
De tegenstanders van Jezus waren woedend. Zij staken de koppen bij elkaar om uit te vinden hoe zij met Hem konden afrekenen.
Korte tijd daarna ging Hij de bergen in om te bidden. Hij bad de hele nacht tot God.
Tegen de morgen riep Hij Zijn volgelingen bij Zich en koos er twaalf uit die Zijn discipelen zouden worden. 'Apostelen' noemde Hij hen ook wel.
Het waren Simon (die Hij voortaan Petrus noemde) en diens broer Andreas, Jakobus, Johannes,
Filippus, Bartholomeüs, Mattheüs, Thomas, Jakobus (de zoon van Alfeüs), Simon de Zeloot (a),
Judas (de zoon van Jakobus) en Judas Iskariot (die Hem later zou verraden).
Zij daalden af naar een vlak gedeelte, waar vele volgelingen van Jezus hen omringden. Van alle kanten waren de mensen toegestroomd om naar Hem te luisteren en door Hem te worden genezen. Zij kwamen helemaal uit Judea, Jeruzalem en uit de streek van Tyrus en Sidon aan de Middellandse Zee. Uit vele mensen joeg Hij boze geesten weg.
Iedereen probeerde Hem aan te raken, omdat een geweldige kracht van Hem uitging. Hij maakte ze allemaal beter.
Daarna keek Hij Zijn discipelen aan en zei: "Gelukkig zijn de armen, want voor hen is het Koninkrijk van God.
Gelukkig zijn zij die nu honger hebben, want hun honger zal worden gestild. Gelukkig zijn zij die nu huilen, want eens zullen zij lachen.
Gelukkig zijn zij die gehaat, genegeerd, beledigd en verbannen worden omdat zij bij Mij horen.
Wees blij als dat gebeurt. Spring op van vreugde, want uw beloning in de hemel zal groot zijn. Met de profeten hebben zij vroeger immers net zo gedaan!
Maar pas op als u rijk bent! U bent er dan slecht aan toe! Want het geld is het enige geluk dat u ten deel valt.
Pas op als u in overvloed leeft, want er komt een tijd dat u honger zult hebben. Pas op als u nu plezier hebt, want eens zult u huilen van ellende.
Pas op als iedereen goed van u spreekt! Want dat hebben ze vroeger van de valse profeten ook gedaan.
Luister, allemaal! Heb uw vijanden lief. Als de mensen u haten, wees dan goed voor hen.
Als de mensen u vervloeken, vraag God dan of Hij goed voor hen wil zijn. Als de mensen u pijn doen, bid dan dat zij gelukkig mogen worden.
Als iemand u een klap in uw gezicht geeft, laat hem dan begaan en verdedig u niet. Als iemand uw mantel afpakt, geef hem dan ook uw hemd.
Als iemand u iets vraagt, geef het hem. Als u iets wordt afgepakt, probeer dan niet het terug te krijgen.
Wilt u dat anderen goed voor u zijn? Wees dan zelf ook goed voor hen.
Wat voor bijzonders is het te houden van mensen die ook van u houden? Dat doet iedereen. En als u goed bent voor mensen die ook goed voor u zijn, is dat zo bijzonder? Nee, dat is heel gewoon.
Als u geld leent aan mensen die het u kunnen terugbetalen, wat voor bijzonders is daaraan? Iedereen wil wel geld uitlenen als hij erop kan rekenen het terug te krijgen.
Weet u wat u moet doen? Uw vijanden liefhebben en goed voor hen zijn en hun iets te leen geven zonder erop te rekenen dat ze u terugbetalen. Dan krijgt u een grote beloning in de hemel. Dan zult u echte zonen van God zijn. Want Hij is vriendelijk en goed voor ondankbare en slechte mensen.
Heb net zoveel liefde en medeleven als uw hemelse Vader. Veroordeel niemand; want anders komt het op uw eigen hoofd terecht. Neem niemand iets kwalijk. Dan zal ook u niets kwalijk worden genomen.
Geef veel en u zult veel terugkrijgen, meer dan overvloedig. Want wie veel geeft, zal veel krijgen. En wie weinig geeft, zal weinig krijgen."
Jezus maakte een en ander duidelijk met een paar voorbeelden: "De ene blinde kan de andere blinde niet leiden. Want als de één in een kuil valt, trekt hij de ander mee.
Hoe kan een leerling nu meer weten dan zijn leraar? Als hij alles van hem heeft geleerd, is hij hoogstens gelijk aan zijn leraar.
Waarom maakt u zich druk over de splinter in het oog van een ander terwijl in uw eigen oog een balk zit?
Hoe durft u te zeggen: 'Kom, ik zal die splinter wel even uit uw oog halen', terwijl u de balk in uw eigen oog niet eens ziet? Huichelaar! Haal eerst die balk uit uw eigen oog. Dan ziet u misschien scherp genoeg om die splinter uit het oog van de ander te halen.
Aan een goede boom komen geen slechte vruchten en aan een slechte boom geen goede.
Een boom is te herkennen aan zijn vruchten. Aan een doornstruik komen geen vijgen en aan een braamstruik geen druiven.
Zo is het ook met de mensen. Iemand die goed is, doet goede dingen. Iemand die slecht is, doet slechte dingen. Je merkt het vooral aan wat hij zegt. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.
Hoe haalt u het in uw hoofd Mij 'Here' te noemen? U doet niet eens wat Ik zeg.
Ieder die naar Mij komt luisteren en doet wat Ik zeg, lijkt op een man die een huis bouwt en eerst diep graaft om de fundering op de rots te kunnen leggen. Als bij een overstroming golven tegen zijn huis beuken, blijft het staan, want het is degelijk gebouwd.
Maar wie naar Mij luistert en niet doet wat Ik zeg, lijkt op een man die zijn huis zomaar op de grond neerzet, zonder een degelijke fundering te leggen. Als dat huis wordt getroffen door het woeste geweld van een overstroming, stort het onmiddellijk in. Er blijft niets anders van over dan een grote puinhoop."

7

Nadat Jezus was uitgesproken, ging Hij het plaatsje Kapernaüm in.
Een kapitein van het Romeinse leger had een knecht die veel voor hem betekende. Die knecht was ernstig ziek geworden en lag op sterven.
Toen de kapitein over Jezus hoorde, stuurde hij enkele voorname Joodse burgers naar Hem toe met de vraag of Hij wilde komen om zijn knecht te genezen.
Zij kwamen bij Jezus en vroegen Hem dringend of Hij wilde meegaan om de man te helpen. "Als er één is die verdient dat U hem helpt, is hij het wel!" zeiden ze.
"Hij houdt van ons volk en heeft zelfs op eigen kosten een synagoge voor ons laten bouwen."
Jezus ging met hen mee. Maar toen Hij bijna bij het huis was, stuurde de kapitein een paar vrienden naar Hem toe met de boodschap:
"Here, ik wil het U verder niet lastig maken. Ik ben het niet waard dat U in mijn huis komt. Daarom heb ik het ook niet gedurfd zelf naar U toe te komen. Eén woord van U is genoeg om mijn knecht te genezen.
Want ik moet doen wat mijn overste zegt. En mijn soldaten moeten doen wat ik zeg. Als ik tegen de één zeg: 'Ga', gaat hij. En tegen de ander: 'Kom', komt hij. En zeg ik tegen mijn knecht: 'Doe dit', dan doet hij het."
Jezus was verbaasd. "Hebt u dat gehoord?" zei Hij tegen de mensen die met Hem waren meegekomen. "Nergens in Israël heb Ik iemand ontdekt die zoveel vertrouwen in Mij heeft!"
De vrienden van de kapitein gingen het huis weer binnen en zagen dat de knecht helemaal genezen was.
De volgende dag ging Jezus met Zijn discipelen naar het dorp Naïn.
Zoals gewoonlijk liepen er drommen mensen achter Hem aan. Bij de poort van het dorp zag Hij een lange begrafenisstoet aankomen. De dode was de enige zoon van een vrouw, die ook haar man al had verloren.
Toen Jezus de vrouw zag, kreeg Hij diep medelijden met haar. "Huil maar niet", zei Hij.
Hij liep naar de baar en legde Zijn hand erop. De dragers bleven stil staan. "Jongen", zei Hij, "word weer levend."
De dode jongen ging zitten en begon te praten. Jezus zei tegen de moeder: "Hier is uw zoon weer."
Er ging een golf van ontzag door de mensen. Zij eerden en prezen God. "Wat een geweldige profeet heeft God naar ons toegestuurd! Vandaag hebben wij gezien wat God kan doen!" zeiden zij.
Het nieuws over wat gebeurd was, ging door heel Judea en de omliggende streken.
De discipelen van Johannes de Doper hoorden wat Jezus allemaal deed en vertelden het aan Johannes.
Die stuurde twee van hen naar Jezus toe met de vraag: "Bent U nu de Christus of moeten wij blijven wachten op iemand anders?"
Toen de twee mannen Jezus vonden, was Hij juist bezig vele mensen te genezen van allerlei ziekten en kwalen. Uit verschillende mensen joeg Hij boze geesten weg en Hij genas de ogen van vele blinden. De twee mannen brachten Hem de vraag van Johannes over.
"Ga terug naar Johannes", antwoordde Hij, "en vertel hem wat u hier hebt gezien en gehoord. Blinden kunnen weer zien; lammen lopen zonder hulp; melaatsen zijn genezen; doven kunnen horen; doden zijn weer levend geworden en arme mensen horen het goede nieuws.
Zeg Johannes vooral dit: U bent gelukkig als u Mij aanvaardt zoals Ik ben."
De mannen gingen naar Johannes terug. Jezus sprak met de mensen over Johannes. "Naar wat voor man zijn jullie gaan kijken daar in de woestijn? Was hij een rietstengel, die door de wind heen en weer wordt bewogen?
Had hij dure kleren aan? Nee! Mensen met dure kleren en een luxe leven moet u in een paleis zoeken, niet in de woestijn.
Hebt u dan een profeet gezien?
Ja, zelfs meer dan een profeet. Over hem werd geschreven: 'Let op! Ik stuur mijn boodschapper voor u uit. Hij zal baanbrekend werk voor u doen.' (A)
Er is geen mens groter dan hij.
Allen die Johannes hoorden (zelfs de tolontvangers) hebben erkend dat Gods eisen juist waren en lieten zich dopen.
Behalve de Farizeeërs en de godsdienstleraars. Die keurden het plan van God af en wilden zich niet door Johannes laten dopen.
Wat moet men van zulke mannen zeggen? Waarmee kan men hen vergelijken?
Zij zijn net kinderen die op straat spelen en tegen de andere kinderen zeggen: 'Wij hebben muziek gemaakt en jullie wilden niet dansen. Wij hebben begrafenisje gespeeld en jullie wilden niet treuren!'
Want Johannes de Doper leefde uiterst sober. Hij at geen brood en dronk geen druppel wijn. En u zei: 'Hij heeft een boze geest.'
Ik eet en drink heel gewoon en u zegt: 'Die Jezus is een veelvraat en een drinker! Mooie vrienden heeft Hij: Tollenaars en slechte mensen!'
De praktijk zal wel uitwijzen of u gelijk hebt."
Een van de Farizeeërs nodigde Jezus uit bij hem thuis te komen eten. Jezus nam die uitnodiging aan en ging aan tafel.
Er was in die stad een vrouw met een slechte reputatie, die hoorde dat Jezus bij de Farizeeër aan tafel aanlag.
Ze ging naar Hem toe met een flesje kostbare parfum en knielde achter Hem neer bij Zijn voeten. De tranen liepen haar over de wangen en zij vielen op de voeten van Jezus. Ze droogde Zijn voeten met haar lange haren af, kuste ze en goot er de parfum over uit.
De Farizeeër zag dit allemaal aan en dacht bij zichzelf: "Nee, Jezus is geen profeet. Als Hij door God was gestuurd, zou Hij wel weten wat voor een slechte vrouw zij is. Dan zou Hij Zich niet door haar hebben laten aanraken."
Jezus gaf meteen antwoord op wat in de Farizeeër omging. "Simon", zei Hij, "Ik moet u iets zeggen." "Ja", antwoordde de Farizeeër. "Ik luister."
"Iemand gaf twee mannen geld te leen, de één 500 zilverstukken en de ander vijftig.
Maar geen van beiden kon hem terugbetalen. Daarom schold hij hun de schuld kwijt. Wie van de twee zal daarna het meeste van hem houden?"
"Ik denk de man die hem het meeste geld schuldig was", antwoordde Simon. "Precies", zei Jezus.
Daarna keek Hij naar de vrouw en zei tegen Simon: "Ziet u deze vrouw? Toen Ik uw huis binnenkwam, hebt u niet de moeite genomen het stof van mijn voeten af te wassen. Maar deze vrouw heeft mijn voeten gewassen met haar tranen en afgedroogd met haar haren.
U hebt Mij niet begroet met een kus. Maar zolang Ik hier binnen ben, heeft deze vrouw mijn voeten gekust.
U hebt niet het gebruik in acht genomen mijn hoofd met olie te zalven. Maar deze vrouw heeft mijn voeten gezalfd. Met kostbare parfum nog wel.
Zij had nogal wat op haar geweten, maar Ik heb het haar allemaal vergeven. Daarom heeft ze zoveel liefde voor Mij. Maar iemand die voor weinig zonden vergeving heeft gekregen, geeft ook weinig liefde."
Jezus zei daarop tegen de vrouw: "U ontvangt vergeving voor al uw zonden."
De andere mannen aan de tafel zeiden tegen elkaar: "Wie is Hij wel dat Hij denkt zonden te kunnen vergeven?"
Maar Jezus ging er niet op in en zei tegen de vrouw: "U bent gered door uw geloof. Ga in vrede."

8

1-2 Enige tijd later maakte Hij een reis langs alle steden en dorpen in dat gebied. Overal bracht Hij het goede nieuws dat het Koninkrijk van God was gekomen. Zijn twaalf discipelen en verscheidene vrouwen gingen met Hem mee. De vrouwen zorgden voor hun eten en drinken en betaalden dat allemaal uit eigen zak. Jezus had deze vrouwen uit de macht van boze geesten bevrijd en van allerlei ziekten genezen.
Onder hen waren Maria van Magdala (uit wie hij zeven boze geesten had weggejaagd), Johanna (de vrouw van Chuzas, die een belangrijke funktie had in de regering van Herodes) en Suzanna.
Op een dag, toen uit verschillende steden mensen waren samengestroomd om Hem te horen, vertelde Hij deze gelijkenis:
"Een boer ging naar zijn land om graan te zaaien. Bij het uitstrooien viel wat zaad op een pad, waar het werd vertrapt. De vogels kwamen het oppikken.
Er viel ook zaad op ondiepe grond met harde rotsbodem eronder. Het kwam wel op, maar verdorde ook weer vlug omdat het te weinig vocht kreeg.
Ander zaad kwam tussen de distels terecht.
Het verstikte daar omdat de distels veel sneller groeiden. Het overige zaad viel op vruchtbare grond. Het kwam mooi op en gaf een rijke oogst, wel honderd keer zoveel als was gezaaid." Hij wilde dat de mensen goed zouden luisteren en zei: "Als u oren hebt, luister dan goed."
Zijn discipelen vroegen wat Hij met de gelijkenis bedoelde.
Hij antwoordde: "Jullie hebben het voorrecht te weten waar het in Gods koninkrijk eigenlijk om gaat. De anderen mensen horen de gelijkenissen wel, maar begrijpen er niets van. Dat is trouwens ook de bedoeling.
Nu, dit is de betekenis ervan: Het zaad is het woord van God voor de mensen.
Het harde pad waarop een deel van het zaad viel, zijn de mensen bij wie de woorden van God het ene oor ingaan en het andere weer uit. De duivel neemt die woorden weg, omdat hij niet wil dat de mensen erin geloven en daardoor worden gered.
De ondiepe grond met de rotsbodem eronder, zijn de mensen die de woorden van God horen en met grote blijdschap aannemen. Maar zij zijn oppervlakkig. Een poosje geloven zij wat God heeft gezegd maar als het erop aankomt, moeten zij er niets meer van hebben.
Dan de grond met de distels erop: Dat zijn de mensen die de woorden van God horen en geloven. Maar door de zorgen, de overvloed en allerlei genoegens van het leven krijgen die woorden niet de kans in hen iets goeds te bewerken.
De goede, vruchtbare grond zijn de mensen die met een goed, oprecht hart naar de woorden van God luisteren. Zij houden zich eraan, doen er iets mee en verslappen niet.
Als men een lamp aansteekt, wordt er toch niet iets overheen gezet om het licht te verbergen? Nee, men zet de lamp ergens neer waar iedereen die binnenkomt, hem goed kan zien.
Zo zal ook alles wat geheim of verborgen is, aan het licht komen.
Het hangt er dus van af hoe u luistert. Want wie iets van God heeft ontvangen, zal er veel bij krijgen. Maar wie niets van God heeft gekregen, zal ook nog kwijtraken wat hij meent te hebben."
Zijn moeder en Zijn broers kwamen Hem opzoeken, maar zij konden niet bij Hem komen omdat het huis overvol was.
Toen Hij hoorde dat zij buiten stonden te wachten en Hem wilden spreken, zei Hij:
"Mijn moeder en mijn broers zijn zij die de woorden van God horen en in praktijk brengen."
Op een dag stapte Hij met Zijn discipelen in een boot en zei: "Kom, wij gaan naar de overkant van het meer."
Tijdens de overtocht viel Hij in slaap. Plotseling stak een vreselijke storm op. De golven werden zo woest dat het water de boot insloeg. Het werd heel gevaarlijk.
De discipelen maakten Jezus wakker. "Meester! Meester", schreeuwden zij, "wij vergaan!" Jezus bestrafte de wind en het woeste water en onmiddellijk werd het bladstil.
"Waar is jullie geloof?" vroeg Hij Zijn discipelen. Zij keken Jezus bang aan. Vol ontzag en verbazing zeiden zij tegen elkaar: "Wat voor man is Hij? Zelfs de wind en het water doen wat Hij zegt!"
Zij voeren verder en legden aan in het gebied van de Gerasénen, aan de overkant van het meer van Galilea.
Toen Hij uit de boot stapte, kwam uit de stad een man op Hem af, die een boze geest in zich had. Hij liep al een hele tijd zonder kleren rond en woonde niet in een huis, maar in de rotsgraven.
Zodra hij Jezus van dichtbij zag, schreeuwde hij het uit en viel voor Hem neer. "Wat wilt U van mij, Jezus, Zoon van de Allerhoogste God!" schreeuwde hij.
"Doe mij alstublieft geen pijn!" Jezus had namelijk tegen de boze geest gezegd dat hij uit de man moest weggaan. De boze geest had zich vaak van de man meester gemaakt. Dan was hij niet meer te houden, rukte zijn boeien stuk en rende de woestijn in, volledig in de macht van de boze geest.
"Hoe heet je?" vroeg Jezus aan de boze geest. "Legioen", was het antwoord. Want de man zat vol boze geesten.
Zij smeekten Jezus dat Hij hen niet naar de hel zou sturen.
Niet ver daar vandaan liep op een berghelling een kudde varkens eten te zoeken. De boze geesten smeekten Jezus of ze in die varkens mochten gaan en Hij vond dat goed.
Zij verlieten de man en gingen in de varkens. De hele kudde stormde de helling af, het meer in en verdronk.
De varkenshoeders sloegen op de vlucht en vertelden in stad en land wat er was gebeurd.
Het duurde niet lang of er kwamen van alle kanten mensen aanlopen om het met eigen ogen te zien. Zij zagen de man, die van de boze geesten bevrijd was, aan de voeten van Jezus zitten. Hij had kleren aan en was volledig bij zijn verstand.
Zij werden bang. Degenen die het hadden zien gebeuren, vertelden hoe de man was genezen.
De mensen vroegen Jezus weg te gaan en hen met rust te laten. Dus ging Hij weer in de boot en voer terug naar de overkant van het meer.
De man uit wie de boze geesten waren weggegaan, smeekte of hij mee mocht. Maar Jezus wilde dat niet.
"Ga naar uw familie", zei Hij, "en vertel hun wat God voor u heeft gedaan." De man ging overal in de stad vertellen wat Jezus voor hem had gedaan.
Aan de overkant van het meer ontvingen de mensen Hem met open armen. Zij hadden op Hem gewacht.
Er kwam een man naar Hem toe die voor Hem neerviel. Het was Jaïrus, de leider van een synagoge. Hij smeekte of Jezus wilde meegaan naar zijn huis.
Zijn enige kind, een meisje van twaalf jaar, lag op sterven. Jezus ging met hem mee en baande Zich een weg door de opdringende mensenmenigte.
Onderweg slaagde een vrouw erin bij Hem te komen en Hem van achteren aan te raken. Twaalf jaar lang had zij voortdurend bloed verloren. Niemand had haar kunnen genezen. Maar zodra zij de kwast van Jezus' mantel aanraakte, hield het bloeden op.
"Wie heeft Mij aangeraakt?" vroeg Jezus. De mensen zeiden allemaal dat ze Hem niet hadden aangeraakt. "Maar Meester", protesteerde Petrus, "De mensen dringen immers van alle kanten tegen U op!"
Maar Jezus hield vol: "Er is iemand die Mij opzettelijk heeft aangeraakt, want Ik voelde dat er kracht uit Mij ging."
Toen tot de vrouw doordrong dat Jezus het wist, kwam zij naar voren. Bevend viel zij voor Hem neer en vertelde waarom zij Hem had aangeraakt en dat zij nu genezen was. Allen die erbij stonden, hoorden het.
"U bent genezen door uw geloof", zei Hij. "Ga in vrede."
Iemand uit het huis van Jaïrus kwam vertellen dat het zieke kind al gestorven was. "Het heeft geen zin de Meester nog langer lastig te vallen." zei hij.
Jezus hoorde wat er was gebeurd en zei tegen de vader: "Wees niet bang! Heb vertrouwen in Mij, want het meisje zal weer helemaal gezond worden."
Zij kwamen bij het huis aan en Jezus wilde niet dat iemand met Hem mee naar binnen ging behalve Petrus, Jakobus en Johannes en de ouders van het meisje.
Er waren allemaal mensen aan het huilen en jammeren om de dood van het kind. "Maak toch niet zoveel lawaai!" zei Jezus. "Houd op met huilen. Zij is niet dood; ze slaapt alleen maar."
De mensen lachten Hem in Zijn gezicht uit, want zij wisten zeker dat het meisje dood was.
Jezus ging naar haar toe, nam haar bij de hand en riep: "Sta op, meisje!"
Op dat moment keerde het leven in haar terug en stond zij op. "Geef haar wat te eten", zei Hij.
De ouders wisten niet wat zij zagen. Jezus wilde niet dat zij iemand zouden vertellen wat er gebeurd was.

9

Op een dag riep Jezus Zijn twaalf discipelen bij elkaar. Hij gaf hun macht en gezag om boze geesten weg te jagen en ziekten te genezen.
Daarna stuurde Hij hen erop uit om iedereen over het Koninkrijk van God te vertellen en zieken te genezen.
"Maar jullie mogen niets meenemen voor onderweg", zei Hij. "Geen wandelstok, geen tas, geen eten, geen geld, zelfs geen extra mantel.
Word je in een huis uitgenodigd, blijf daar dan logeren tot je verder gaat naar de volgende plaats.
Als ze in een stad niets van je willen weten, moet je daar meteen weggaan. Schud het stof van je voeten af."
De discipelen gingen de dorpen langs. Ze vertelden overal het goede nieuws en genazen de zieken.
Gouverneur Herodes hoorde over de geweldige dingen die Jezus deed en hij wist niet wat hij ervan moest denken. Sommigen zeiden: "Het is Johannes de Doper die weer levend is geworden."
Anderen zeiden: "Het is Elia of in ieder geval één van de oude profeten die is teruggekomen uit de dood." Er deden allerlei geruchten de ronde.
"Zou het Johannes zijn?" vroeg Herodes zich af. "Maar die heb ik laten onthoofden. En toch hoor ik steeds verhalen over een man die wonderen doet. Wie zou dat toch zijn?" En hij probeerde Jezus te zien te krijgen.
Na verloop van tijd kwamen de twaalf apostelen bij Jezus terug. Zij vertelden wat ze allemaal hadden gedaan. Omdat Jezus met hen alleen wilde zijn, trokken ze zich terug en gingen op weg naar de stad Bethsaïda.
Maar de mensen begrepen wel waar Hij naar toe ging en liepen achter Hem aan. Jezus bleef vriendelijk en vertelde hun over het Koninkrijk van God en genas degenen die ziek waren.
Tegen de avond kwamen de twaalf discipelen bij Hem staan en zeiden: "U moet de mensen nu toch laten gaan! Dan kunnen zij nog eten kopen en onderdak vinden in de dorpen en boerderijen in de omtrek. Want in deze verlaten streek is niets te krijgen."
"Geven jullie hun te eten", antwoordde Jezus. "Hoe dan?" vroegen zij. "Wij hebben hier maar vijf broden en twee vissen. Of moeten wij voor al deze mensen eten gaan kopen?"
Want er waren maar liefst 5000 mannen! "Zeg tegen de mensen dat zij op de grond gaan zitten", zei Hij. "In groepen van vijftig."
De discipelen deden wat Hij had gezegd.
Jezus nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en dankte God ervoor. Daarna brak Hij er stukken af, gaf die aan Zijn discipelen en zij brachten ze naar de mensen.
Er was genoeg voor iedereen. Er bleven nog heel wat brokken over, wel twaalf manden vol.
Jezus was ergens alleen geweest om te bidden. Toen Hij bij Zijn discipelen terugkwam, vroeg Hij: "Wie ben Ik volgens de mensen?"
"Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent", antwoordden zij. "Anderen Elia of één van de oude profeten die uit de dood is teruggekomen."
"En jullie?" vroeg Hij. "Wie ben Ik volgens jullie?" "U bent de Christus, Die door God gestuurd is", antwoordde Petrus.
Jezus verbood hun daar met iemand anders over te praten.
"Ik moet nog heel veel verschrikkelijke dingen doormaken", zei Hij. "De Hoge Raad zal Mij veroordelen en ter dood laten brengen. Maar op de derde dag zal Ik weer levend worden."
Daarna zei Hij tegen allen die bij Hem waren: "Wie bij Mij wil horen, moet zichzelf volledig onbelangrijk vinden. Hij moet iedere dag zijn kruis dragen en dicht bij Mij blijven. Want wie zijn leven opgeeft voor Mij, zal het redden. Maar wie zijn leven wil vasthouden, zal het verliezen.
Wat hebt u eraan de hele wereld te winnen en uzelf te verspelen of schade toe te brengen?
Wanneer Ik kom in de schitterende majesteit van mijn Vader, Mijzelf en de heilige engelen, zal Ik Mij schamen voor ieder mens die zich nu voor Mij en Mijn woorden schaamt.
Eén ding is zeker: Sommigen die hier bij Mij staan, zullen niet sterven voordat zij het Koninkrijk van God hebben gezien!"
Acht dagen later nam Hij Petrus, Jakobus en Johannes mee de berg op om te bidden.
Terwijl Hij aan het bidden was, begon Zijn gezicht te glanzen.
Zijn kleren werden verblindend wit. Ineens stonden twee mannen met Hem te praten. Het waren Mozes en Elia!
Zij waren gekomen in een hemels licht en spraken met Hem over Zijn dood en dat Hij buiten de muren van Jeruzalem zou sterven.
Petrus en de anderen die in slaap waren gevallen, schrokken wakker. Ze zagen Jezus in het hemelse licht staan met de twee mannen bij Zich.
Toen Mozes en Elia op het punt stonden te vertrekken, zei Petrus tegen Jezus: "Meester, wat geweldig dat wij hier zijn! Wij zullen drie tenten opzetten. Eén voor U, één voor Mozes en één voor Elia!" Hij was zo in de war dat hij niet wist wat hij zei.
Maar hij was nog niet uitgesproken of er vormde zich een wolk boven hen. Zij werden vreselijk bang toen zij zagen dat de mannen in de wolk werden opgenomen.
Er kwam een stem uit de wolk: "Dit is mijn Zoon! Hem heb Ik uitgekozen! Luister naar Hem!"
Ineens was Jezus weer alleen met Zijn discipelen. Tot lang na die tijd vertelden zij niemand wat ze gezien hadden.
Terwijl zij de volgende dag van de berg afdaalden, kwam een grote menigte mensen hen tegemoet om Jezus te zien.
Er was een man bij die luidkeels riep: "Meester! Kom toch kijken naar mijn jongen! Het is mijn enig kind.
Hij heeft zo'n last van een boze geest. Als die hem de baas wordt, begint hij ineens te krijsen, krijgt hij stuiptrekkingen en staat het schuim hem op de mond. Die geest laat hem bijna niet los en doet hem veel kwaad.
Ik heb Uw discipelen gevraagd die geest weg te jagen. Maar dat konden zij niet."
"Wat bent u toch harde en ongelovige mensen", zei Jezus. "Hoe houd Ik het bij u uit? Breng uw zoon maar bij Mij."
Nog voordat de jongen bij Hem was, sloeg de boze geest hem tegen de grond. Hij bleef hevig stuiptrekkend liggen. Jezus joeg de boze geest uit de jongen weg, genas hem en gaf hem aan zijn vader terug.
Bij het zien van de macht van God werden de mensen met ontzag vervuld. Terwijl iedereen nog een en al verbazing was over alles wat Hij deed, zei Jezus tegen Zijn discipelen:
"Onthoud dit goed: Binnenkort zal Ik verraden worden en in handen van de mensen vallen."
Maar de discipelen begrepen niet wat Hij ermee bedoelde. Het was hun een raadsel. Toch durfden zij Hem er niet naar te vragen.
Zij begonnen zich af te vragen wie van hen de belangrijkste was.
Jezus wist wel wat er in hen omging en liet een kind bij Zich komen.
"Luister", zei Hij. "Wie zo'n kind namens Mij met open armen ontvangt, ontvangt Mij. En wie Mij ontvangt, ontvangt God Die Mij gestuurd heeft. Want wie het meest nederig is, is pas werkelijk groot."
Johannes, één van de discipelen, zei: "Meester, wij hebben iemand gezien die Uw naam gebruikte om boze geesten weg te jagen. Wij hebben het hem verboden. Hij hoort immers niet bij ons?"
Jezus antwoordde: "Dat hadden jullie niet mogen doen. Want wie niet tegen ons is, is voor ons."
De tijd van Zijn terugkeer naar God kwam steeds dichterbij. Jezus was vastbesloten naar Jeruzalem te gaan.
Op een dag stuurde Hij enkele mannen vooruit naar een Samaritaans dorp om onderdak voor Hem te zoeken.
Maar de mensen daar wilden niets te maken hebben met iemand die naar Jeruzalem ging.
Toen Jakobus en Johannes dit hoorden, vroegen zij Jezus: "Meester, vindt U het goed dat wij vuur van de hemel laten komen om die mensen te verbranden?"
Jezus keerde Zich om en zei dat zij zich moesten schamen.
Daarna ging Hij verder naar een ander dorp.
Onderweg kwam iemand naar Jezus toe. "Ik wil U volgen", zei hij. "Het doet er niet toe waarheen."
"De vossen hebben een hol om in te wonen en vogels een nest. Maar Ik heb niet eens een plaats waar Ik kan uitrusten", antwoordde Jezus.
Jezus nodigde iemand anders uit met Hem mee te gaan. De man wilde wel, maar vroeg of hij eerst zijn vader mocht begraven.
Jezus zei: "Laat het begraven van de doden maar over aan hen die niet met God leven. Wat u moet doen, is met Mij meegaan en de mensen vertellen dat God van hen houdt."
Weer iemand anders zei: "Here, ik zal U volgen. Maar mag ik eerst naar huis gaan om afscheid te nemen van mijn familie?"
Jezus antwoordde: "Wie zich laat afhouden van het werk dat Ik hem te doen geef, is niet geschikt voor het Koninkrijk van God."

10

Jezus wees nog zeventig andere discipelen aan. Hij stuurde hen twee aan twee vooruit naar de dorpen en steden waar Hij langs zou komen.
Hij zei tegen hen: "Vraag God meer arbeiders te sturen om de oogst binnen te halen. Want de oogst is groot, maar er zijn te weinig arbeiders.
Ga dan en vergeet niet dat Ik jullie er op uitstuur als lammeren tussen de wolven.
Neem geen geld mee, geen tas en zelfs geen extra schoenen. Ga recht op je doel af.
Breng vrede in elk huis dat je binnengaat.
Woont daar een vredelievend man, dan zal je vrede over hem komen. Zo niet, dan komt die vrede bij je terug.
Wanneer je in een dorp komt, ga dan niet van het ene adres naar het andere. Blijf logeren in hetzelfde huis en eet en drink wat je wordt voorgezet. Geniet gerust van de gastvrijheid. Een arbeider moet zijn loon hebben.
Als jullie in een stad gastvrij worden ontvangen, moet je dit doen: Eet zonder bezwaar wat je wordt voorgezet.
Genees de zieken. En zeg tegen de mensen dat het Koninkrijk van God heel dichtbij is gekomen.
Maar als ze in een stad niets van jullie willen weten, ga dan door de straten en zeg:
'Kijk, dit is stof van jullie stad! Wij schudden het van onze voeten! Het is afgelopen met jullie! Vergeet nooit hoe dicht het Koninkrijk van God bij jullie is geweest!'
Op de vreselijke dag van het grote oordeel zal het voor zo'n stad erger zijn dan voor het beruchte Sodom.
Och Chorazin! Och Bethsaïda! Hoe verschrikkelijk is het! Want als de steden Tyrus en Sidon de geweldige wonderen hadden gezien die Ik bij u heb gedaan, dan zouden zij zich allang van de zonde hebben afgekeerd. Van berouw over hun slechte leven zouden zij in zak en as zitten.
Nee, voor Tyrus en Sidon zal het op de dag van het grote oordeel niet zo zwaar zijn als voor u.
En wat moet Ik van Kapernaüm zeggen? Zal het worden verheerlijkt tot in de hemel? Nee, het zal worden vernederd tot in de dood."
Tegen Zijn discipelen zei Hij: "Wie naar jullie luistert, hoort Mij. Wie jullie negeert, negeert Mij. En wie Mij negeert, negeert God Die Mij heeft gestuurd."
Na verloop van tijd kwamen de zeventig discipelen weer bij Hem terug. "Here", zeiden zij opgetogen, "als wij Uw naam gebruiken, doen zelfs de boze geesten wat wij zeggen!"
Hij antwoordde: "Ik zag satan als een bliksemschicht uit de hemel vallen.
Ik heb jullie macht gegeven over al de krachten van de vijand. Jullie zullen slangen en schorpioenen vertrappen. Niets, werkelijk niets, zal jullie kwaad doen.
Maar het belangrijkste is niet dat de boze geesten doen wat jullie zeggen. Waar jullie vooral blij om moeten zijn, is dat jullie namen in de hemel geregistreerd staan."
Op dat moment bracht de Heilige Geest in Jezus een geweldige blijdschap teweeg. Hij sprak: "Vader! Heer van hemel en aarde! Wat geweldig dat U deze dingen hebt verborgen voor intellectuelen en geleerden. Maar U hebt ze bekend gemaakt aan kleine kinderen.
Dank U, Vader. Zo hebt U het gewild. Mijn Vader heeft Mij alles toevertrouwd. Niemand weet wie Ik ben, behalve de Vader. En niemand weet wie de Vader is, behalve Ik en de mensen aan wie Ik het wil bekendmaken."
Daarna keek Hij Zijn discipelen aan en zei: "Het is een enorm voorrecht dat jullie dit allemaal mogen zien.
Vele profeten en koningen hebben ernaar gehunkerd te zien wat jullie zien en te horen wat jullie horen."
Op een dag was er een godsdienstleraar die wilde onderzoeken of Jezus' ideeën wel zuiver waren. "Meester", vroeg hij, "wat moet ik doen om eeuwig leven te krijgen?"
Jezus vroeg: "Wat zegt de wet van Mozes daarover?"
Hij antwoordde: "U moet van de Here, uw God houden met heel uw hart, heel uw ziel, heel uw kracht en heel uw verstand. En u moet net zoveel van uw medemens houden als van uzelf."
"Goed!" zei Jezus. "Doe dat en u zult eeuwig leven krijgen."
De man voelde zich aangesproken. Om zich te rechtvaardigen, vroeg hij: "Wie is eigenlijk mijn medemens?"
Als antwoord gaf Jezus hem dit voorbeeld: "Een man reisde van Jeruzalem naar Jericho. Onderweg werd hij door rovers overvallen. Zij rukten hem de kleren van het lijf, sloegen hem bont en blauw en lieten hem halfdood langs de weg liggen.
Toevallig kwam een priester langs. Maar toen hij de man zag liggen, ging hij aan de overkant van de weg voorbij.
Een tempeldienaar die voorbijkwam, deed hetzelfde en liet de man gewoon liggen.
Gelukkig kwam er ook iemand langs die medelijden kreeg toen hij hem daar zag liggen. Het was een Samaritaan, een vijand van de Joden. (A)
De Samaritaan knielde naast hem neer, verzorgde zijn wonden met olie en wijn en legde er verband om. Daarna tilde hij hem op zijn ezel en ging er zelf naast lopen. Zij kwamen bij een herberg, waar hij hem verder verzorgde.
De volgende morgen gaf hij de herbergier twee zilveren munten en zei: 'Zorg goed voor hem. Mocht dit geld niet genoeg zijn, dan betaal ik de rest de volgende keer wel.'
Wat denkt u? Wie van deze drie was de medemens van het slachtoffer van de roofoverval?"
"De man die medelijden met hem had", was het antwoord. "Precies", zei Jezus. "Volg zijn voorbeeld dan."
Tijdens hun reis naar Jeruzalem kwamen Jezus en Zijn discipelen in een dorp waar zij gastvrij werden ontvangen door een zekere Martha.
De zuster van deze vrouw, Maria, ging meteen bij Jezus zitten om naar Hem te luisteren.
Maar Martha had het veel te druk met het klaarmaken van het eten. Op een gegeven ogenblik werd het haar teveel. Zij kwam bij Jezus staan en zei: "Here, hoe kunt U het goed vinden dat mijn zuster hier maar zit en ik al het werk moet doen! Zeg toch tegen haar dat zij mij moet helpen."
"Martha, Martha", antwoordde Jezus. "Wat maak je je toch druk! In het leven heb je niet zoveel nodig. Eigenlijk maar één ding. Maria heeft dat ene ontdekt en het zal haar niet worden afgenomen."

11

Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij daarmee ophield, kwam één van Zijn discipelen bij Hem en vroeg: "Here, wilt U ons leren bidden? Johannes de Doper heeft het zijn discipelen ook geleerd."
Jezus zei: "Als u bidt, zeg dan: 'Onze Vader in de hemelen! Wij eren Uw heilige naam.
Laat Uw koninkrijk komen. Geef ons elke dag opnieuw het voedsel dat wij nodig hebben.
Vergeef ons de zonden die wij hebben gedaan. Want wij vergeven ook de mensen die ons iets hebben aangedaan. Laat niet toe dat wij in verleiding komen."
Jezus leerde hun nog meer over het gebed. "Stel dat je midden in de nacht naar een vriend gaat om drie broden te lenen.
Je maakt hem wakker en zegt: 'Er is een vriend bij ons aangekomen. Hij heeft een hele reis achter de rug. En nu heb ik niets voor hem te eten.'
De man roept vanuit zijn slaapkamer: 'Laat me nou toch slapen! De deur is op slot en we liggen allemaal in bed! Ik kom er nu niet uit om je te helpen.'
Maar als je aandringt, zal hij toch opstaan om je te geven wat je nodig hebt. Dat verzeker ik je. Niet omdat je zijn vriend bent, maar omdat je de moed hebt gehad te blijven aandringen.
Luister, zo gaat het ook bij het bidden. Vraag en je zult ontvangen. Zoek en je zult vinden. Klop en de deuren zullen voor je opengaan.
Want ieder die bidt, ontvangt. Wie zoekt, vindt. En voor wie klopt, gaat de deur open.
Velen van jullie hebben kinderen. Als je zoon je om een vis vraagt, geef je hem dan een slang?
Of als hij om een ei vraagt, geef je hem dan een schorpioen? Natuurlijk niet!
Dus, al ben je slecht, je geeft je kinderen toch wat zij nodig hebben. Hoeveel te meer zal je hemelse Vader de Heilige Geest geven aan wie Hem daarom vragen?"
Op een keer joeg Jezus uit iemand een boze geest weg, die hem stom maakte. Zodra de geest weg was, begon de man te praten. De mensen stonden perplex.
Maar sommigen zeiden: "Geen wonder dat Hij boze geesten kan wegjagen. De duivel zelf heeft Hem die macht gegeven."
Anderen zeiden dat Hij maar eens moest bewijzen dat Hij de Christus was en zij probeerden Hem over te halen een teken uit de hemel te doen.
Hij wist wel wat in hen omging. "Een land waar burgeroorlog is, verwoest zichzelf", zei Hij. "Een gezin waar altijd ruzie is, valt uiteen.
Als het waar is wat jullie zeggen, dan vecht de duivel tegen zichzelf.
Hoe kan zijn koninkrijk dan blijven bestaan? Als de duivel Mij de macht geeft boze geesten te verjagen, hoe staat het dan met uw eigen volgelingen? Want die verjagen ook boze geesten! Dat doen zij zeker ook door de macht van de duivel? Vraag het hun eens, als u durft.
Maar als Ik door de kracht van God boze geesten verjaag, is dat een teken dat het Koninkrijk van God gekomen is.
Zolang iemand goed bewapend is en zijn terrein streng bewaakt, hoeft hij zich niet ongerust te maken.
Maar als er iemand komt die sterker is en beter bewapend dan hij en die overwint hem, dan neemt hij hem zijn wapens af en geeft zijn buit aan anderen.
Wie niet vccr Mij is, is tegen Mij. Wie niet met Mij meewerkt om de mensen bijeen te brengen in mijn koninkrijk, jaagt ze uiteen.
Als een boze geest uit iemand is weggegaan, zwerft hij door onherbergzame streken op zoek naar rust. Maar hij vindt geen rust en besluit naar die persoon terug te gaan.
Als hij daar aankomt, ziet hij dat zijn oude woning helemaal schoon en opgeknapt is.
Hij gaat zeven andere geesten halen, die nog slechter zijn dan hijzelf. Samen trekken ze erin en blijven er wonen. Zo iemand is er daarna nog veel erger aan toe dan daarvoor."
Terwijl Jezus nog aan het woord was, riep een vrouw: "Wat moet Uw moeder gelukkig zijn! U bent uit haar schoot geboren en hebt aan haar borsten gedronken!"
"Ja", antwoordde Jezus. "Maar weet u wie nog gelukkiger zijn? Alle mensen die de woorden van God horen en zich eraan houden."
Zij drongen hoe langer hoe meer tegen Hem op. "De mensen van deze tijd zijn slecht", zei Jezus. "Zij doen niets anders dan vragen om een teken uit de hemel. Zij willen een bewijs dat Ik de Christus ben. Maar het enige bewijs dat zij zullen krijgen, is het teken van Jona.
Zoals Jona voor het volk van Ninevé een teken was dat God hen wilde redden, zo zal Ik een teken zijn voor het volk van deze tijd.
Op de dag van het grote oordeel zal de koningin van Scheba tegelijk met de mannen van deze tijd levend worden en hen veroordelen. Want zij maakte een lange, moeilijke reis om zelf de wijsheid van Salomo te horen. Maar let op! Ik ben meer dan Salomo!
Op die dag zullen de mannen van Ninevé ook levend worden en dit volk veroordelen. Want zij luisterden naar de waarschuwingen van Jona en keerden zich af van het kwaad. Maar Ik ben meer dan Jona!
Niemand doet een lamp aan en zet die ergens onder, waar hij niet te zien is. Nee, hij zet hem op een verhoging. Ieder die de kamer binnenkomt, heeft dan licht.
Het oog is de lamp van het lichaam. Als uw oog open en gezond is, leeft u in het licht. Maar als uw oog verduisterd is, leeft u in het donker.
Laat uw oog niet verduisteren door het op het kwaad te richten.
Als u van binnen licht bent, zonder een enkel donker hoekje, zult u een stralend mens zijn, die anderen verlicht als een heldere lamp."
Hij was nauwelijks uitgesproken of een Farizeeër nodigde Hem uit mee te gaan eten.
Jezus nam de uitnodiging aan. Toen Hij aan tafel ging zonder Zijn handen te hebben gewassen, was de Farizeeër verbaasd, want Joden vergeten dat nooit.
Jezus zei tegen hem: "Jullie Farizeeërs wassen alleen de buitenkant. Maar van binnen zijn jullie nog vuil, vol hebzucht en boosaardigheid.
Dwazen! Heeft God niet de buiten èn de binnenkant gemaakt?
Uw innerlijke zuiverheid blijkt het beste uit de mildheid waarmee u geeft.
U geeft tien procent van al uw inkomsten aan de tempel. Maar u denkt er niet aan rechtvaardig te zijn en God lief te hebben. En daar komt het nu juist op aan. Natuurlijk is het geven van die tien procent heel goed, maar u mag de andere dingen niet verwaarlozen.
Wat ziet het er voor u slecht uit, Farizeeërs! U vindt het heerlijk in de synagogen op de voornaamste plaatsen te zitten. U voelt zich gestreeld als de mensen op straat u eerbiedig groeten.
Maar u bent net verborgen graven in het veld. De mensen komen voorbij zonder te weten dat u vol bederf zit."
"Meester", zei een godsdienstleraar die stond te luisteren, "door dit allemaal te zeggen, hebt U ook ons zwart gemaakt."
"Ja", antwoordde Jezus. "Ook u staat iets vreselijks te wachten. U eist het onmogelijke van de mensen, maar doet zelf niets.
U bouwt wel heel mooie graven voor de profeten. Maar u bent net als uw voorouders, die hen hebben gedood.
U bent het volledig eens met wat uw voorouders hebben gedaan. U zou precies hetzelfde doen.
God zegt over u: 'Ik zal hen profeten en apostelen sturen, maar ze zullen sommigen van hen vermoorden en anderen wegjagen.'
Als mannen van deze generatie zult u verantwoordelijk worden gesteld voor de moord op al Gods dienaren,
van de moord op Abel tot de moord op Zacharias, die gedood werd tussen het altaar en het tempelhuis. Het zal u allemaal worden aangerekend.
Slecht bent u, godsdienstleraars! U houdt de waarheid voor de mensen verborgen. U wilt er zelf niets van weten. Maar het ergste is dat u ook anderen tegenhoudt erin te geloven."
De Farizeeërs en godsdienstleraars waren woedend.
Van die tijd af begonnen ze Hem strikvragen te stellen om te proberen Hem op een of ander woord te vangen.

12

Ondertussen verdrongen zich duizenden mensen om Hem heen. Jezus had eerst Zijn discipelen iets te zeggen. "Ik waarschuw jullie voor de Farizeeërs. Het zijn huichelaars! Maar het zal vanzelf blijken hoe ze werkelijk zijn.
Wat verborgen is, zal aan de dag komen.
Alles wat in het donker gezegd is, zal in het licht gehoord worden. Wat stiekem gefluisterd is, zal van de daken rondgebazuind worden.
Jullie zijn mijn vrienden. Wees niet bang voor de mensen die je willen vermoorden. Zij kunnen alleen maar je lichaam doden, maar hebben daarna geen macht meer over je.
Weet je voor wie je een heilige vrees moet hebben? Voor God, Die macht heeft te doden en daarna in de hel te gooien.
Wat kosten vijf mussen? Bijna niets. Toch vergeet God er niet één van.
Hij weet zelfs hoeveel haren je op je hoofd hebt! Wees dus nooit bang. Je bent Hem veel meer waard dan een hele zwerm mussen.
Onthoud dit: Als je er bij de mensen openlijk voor uitkomt dat jij en Ik vrienden zijn, zal Ik je aan de engelen van God voorstellen als mijn vriend.
Maar als je voor de mensen doet of je niets met Mij te maken hebt, zal Ik voor de engelen van God doen of Ik niets met jou te maken heb.
Wie kwaadspreekt over Mij, zal daarvoor nog vergeving kunnen krijgen. Maar voor wie de Heilige Geest willens en wetens belastert, is vergeving uitgesloten.
Als jullie moeten terechtstaan in de synagogen en voor de autoriteiten, maak je dan niet ongerust over wat je moet zeggen om je te verdedigen.
De Heilige Geest zal je op dat moment de juiste woorden geven."
Iemand uit de mensen riep: "Meester, zeg toch tegen mijn broer dat hij mij het deel van de erfenis geeft waar ik recht op heb!"
Jezus antwoordde: "Beste man, hoe komt u erbij dat Ik rechter over u wil zijn? Met erfeniskwesties houd Ik Mij niet bezig."
"Dat is nou iets waarvoor u moet oppassen", zei Hij tegen de mensen. "Verlang niet steeds naar dingen die u niet hebt. Want het leven bestaat niet uit het hebben van veel spullen."
Hij maakte dit duidelijk met een gelijkenis. "Een rijk man had heel vruchtbaar land en de oogst was zo groot dat die niet in de schuren kon.
De man vroeg zich af waar hij alles moest laten. Ineens wist hij het. 'Ik breek mijn schuren af en zet er grotere voor in de plaats', zei hij.
'Dan heb ik ruimte genoeg om alles op te slaan. Als het klaar is, zal ik tegen mezelf zeggen: Jongen, je hebt voor jaren genoeg. Neem het er eens van: Eet, drink en geniet.'
Maar God zei tegen hem: 'Dwaas! Vannacht zult u sterven. En wie krijgt nu alles wat u achterlaat?'
Zo gaat het met iemand die altijd maar meer wil hebben, maar in Gods ogen een armoedzaaier is."
Jezus zei tegen Zijn discipelen: "Maak je geen zorgen over je levensonderhoud, over wat je zult eten of aantrekken.
Want het leven is meer dan voedsel en kleding alleen.
Kijk eens naar de kraaien. Die zaaien en oogsten niet en ze hebben geen voorraadkamers of schuren. Toch gaat het hen goed, want God geeft ze te eten. Wel, jullie betekenen toch veel meer voor Hem dan die vogels!
Waar zijn zorgen trouwens goed voor? Kun je je leven erdoor verlengen?
Natuurlijk niet. Als je dat nog niet eens kunt, waarover zul je je dan zorgen maken?
Kijk eens naar de lelies. Die spinnen niet en weven niet. Toch zijn zij mooier dan koning Salomo in al zijn pracht en praal.
Als God de planten die vandaag in het veld staan en morgen verbrand worden, zo mooi aankleedt, zal Hij jullie dan geen kleren geven? Bange twijfelaars!
Denk toch niet altijd aan eten en drinken. Ik wil niet dat jullie je daarover ongerust maken, zoals de andere mensen. Je hemelse Vader weet heel goed wat je nodig hebt.
Wees dus in de eerste plaats bezig met het Koninkrijk van God; dan zorgt Hij wel dat je die andere dingen ook krijgt.
Wees niet bang, al vormen jullie maar een klein groepje. Want jullie Vader is zo goed geweest Zijn koninkrijk voor je open te stellen.
Verkoop je bezittingen en geef de opbrengst aan wie tekort hebben. Zorg dat je een beurs krijgt die nooit opraakt, waar dieven niet bij kunnen en waar de mot niet aan vreet.
Want waar je schat is, daar zullen ook je hart en gedachten zijn.
Sta klaar. Blijf wachten op je Heer die van de bruiloft terugkomt. Als hij aanklopt, kun je meteen opendoen. Dan zal hij zien dat jullie gekleed zijn en dat de lichten branden.
Wie klaar staan en hem verwachten, zijn oneindig gelukkig, want de Here Zelf zal hun dienaar worden. Hij zal hen aan tafel nodigen en bedienen.
Of Hij nu 's avonds komt of na middernacht, voor degenen die klaar staan, zal het een heerlijk moment zijn.
Jullie begrijpen wel dat iemand niet in zijn huis zou laten inbreken als hij wist wanneer de dief zou komen.
Het beste wat je dus kunt doen, is altijd klaar te zijn. Want Ik kom op een moment dat niemand Mij verwacht."
Petrus vroeg: "Is dit voor iedereen bestemd? Of alleen voor ons?"
Jezus antwoordde: "Ik heb het over de betrouwbare en verstandige rentmeester die van zijn heer opdracht heeft gekregen voor de andere arbeiders te zorgen.
Als de heer terugkomt en ziet dat de man zijn werk goed heeft gedaan,
zal hij hem belonen en hem zijn hele bezit toevertrouwen.
Maar de rentmeester kan ook denken: 'Mijn heer komt voorlopig niet terug.' Hij kan de arbeiders en de werksters beginnen te slaan. Hij kan erop los leven en dronken worden.
Maar als dan onverwacht zijn heer terugkomt, zal die hem ontslaan en behandelen als een misdadiger.
Hij zal zwaar gestraft worden. Want hij wist wat hij moest doen, maar heeft het niet gedaan.
Maar wie zich niet bewust is dat hij verkeerd heeft gedaan, zal een lichte straf krijgen. Als iemand veel heeft ontvangen, zal ook veel van hem worden geëist. Hoe meer je is toevertrouwd, hoe groter je verantwoording is.
Ik ben gekomen om vuur op de aarde te brengen. Was Ik daar maar mee klaar! Er staat Mij iets afschuwelijks te wachten en Ik zie er vreselijk tegenop.
Denken jullie soms dat Ik ben gekomen om vrede op de aarde te brengen? Dat is niet zo! Ik breng juist strijd en verdeeldheid.
Van nu af aan zal in gezinnen onenigheid zijn. Drie mensen zullen voor Mij zijn en twee tegen, of omgekeerd.
Vader en zoon zullen onenigheid krijgen over Mij. Moeder en dochter ook. En schoonmoeder en schoondochter zullen elkaar niet begrijpen."
Jezus zei tegen de mensen: "Als u in het westen wolken ziet opkomen, zegt u: 'Daar komt een bui aan.' En dat is juist.
Als een zuidenwind opsteekt, zegt u: 'Het wordt heet.' En ook dat is juist.
Huichelaars! U ziet dus aan de lucht wat voor weer het wordt. Maar u ziet niet wat voor tijd u tegemoet gaat.
U weet zelf wat goed en rechtvaardig is! Als u met uw schuldeiser onenigheid hebt, moet u proberen het zo vlug mogelijk met hem in orde te maken. Anders sleurt hij u nog voor de rechter en krijgt u gevangenisstraf.
En u komt de gevangenis niet uit, voordat u de laatste cent betaald hebt."

13

In diezelfde tijd hoorde Jezus dat Pilatus een paar Joden uit Galilea had laten vermoorden, terwijl ze in de tempel van Jeruzalem hun offers brachten.
"Denkt u dat zij slechter waren dan de andere mensen uit Galilea?" vroeg Hij.
"Is dit hun daarom overkomen? Nee! Het zal met u allemaal net zo slecht aflopen, als u niet gaat leven zoals God wil.
En de achttien mannen die verongelukten toen de toren van Siloam op hen viel? Waren die soms slechter dan de anderen in Jeruzalem?
Nee! Als u niet gaat leven zoals God wil, loopt het met u net zo slecht af."
Om een en ander duidelijk te maken, vertelde Hij hun een gelijkenis. "Iemand had een vijgeboom in zijn tuin geplant en ging regelmatig kijken of er al vijgen aankwamen. Maar, nee, er was geen vijg te zien.
Tenslotte zei hij tegen zijn tuinman: 'Hak die boom om. Ik wacht nu al drie jaar en heb nog steeds geen vijg gezien. Ik heb er genoeg van. Die boom neemt alleen maar plaats in. Wij kunnen die grond beter voor iets anders gebruiken.'
'Laat hem nog één jaar staan', antwoordde de tuinman. 'Ik zal hem extra goed verzorgen en mest geven.
Stel u voor dat er volgend jaar vijgen aan komen. Als het niet helpt, moeten we hem inderdaad omhakken."
Toen Jezus op een sabbat in een synagoge sprak, viel Zijn oog op een vrouw die helemaal krom liep. Zij had deze ziekte al achttien jaar en kon helemaal niet rechtop lopen.
Jezus riep haar bij Zich en zei: "U bent van uw ziekte verlost." Hij legde Zijn handen op haar en op hetzelfde moment werd haar rug recht. De vrouw loofde en dankte God.
Maar de leider van de synagoge was boos, omdat Jezus de vrouw op de sabbat had genezen. "De week heeft zes dagen om te werken!" zei hij tegen de mensen. "Dan kunt u komen om genezen te worden. Maar niet op de sabbat!"
"Huichelaar!" antwoordde Jezus. "U werkt nota bene zelf op de sabbat! Maakt u soms niet op de sabbat uw vee los van de voerbak om het buiten te laten drinken?
Mocht Ik deze gelovige vrouw dan niet verlossen uit de greep van satan, die haar achttien jaar gevangen heeft gehouden? Enkel en alleen omdat het sabbat is?"
Zijn tegenstanders schaamden zich. Maar de andere mensen waren heel blij over de geweldige dingen die Hij deed.
Hij zei tegen de mensen: "Hoe kan Ik u duidelijk maken wat het Koninkrijk van God is? Ik zal het doen aan de hand van een vergelijking.
Het Koninkrijk van God is als een mosterdzaadje dat door iemand in de tuin wordt gezaaid. Het begint te groeien en wordt tenslotte een grote boom waarin de vogels kunnen nestelen."
Hij gaf nog een vergelijking. "Het Koninkrijk van God is als gist, dat in het deeg wordt gedaan. Het doet ongemerkt zijn werk, tot het deeg helemaal gerezen is."
Hij reisde verder naar Jeruzalem. Onderweg, in de steden en dorpen, sprak Hij met de mensen.
Iemand zei tegen Hem: "Here, er komen zeker niet veel mensen in Gods koninkrijk?"
"De deur naar de hemel is smal", antwoordde Jezus. "Doe uw uiterste best er binnen te komen. Want vele mensen zullen het tevergeefs proberen.
Nadat de huiseigenaar de deur gesloten heeft, zal het te laat zijn. Dan zult u buiten blijven staan. En als u aanklopt en smeekt: 'Here, doe de deur voor ons open', zal Hij zeggen: 'Ik ken u niet.'
'Maar we hebben samen met U gegeten en gedronken. U hebt in onze straten gesproken.'
En Hij zal antwoorden: 'Ik zeg het nog eens: Ik weet niet waar u vandaan komt. Ga weg! U hebt niet willen doen wat God zei.'
U zult huilen en knarsetanden als u ziet dat Abraham, Isaäk en Jakob en alle profeten in het Koninkrijk van God zijn, maar u zelf niet.
Uit alle delen van de wereld zullen mensen plaatsnemen in het Koninkrijk van God.
En let op: Sommigen die nu vooraan staan, zullen dan met de laatste plaats genoegen moeten nemen."
Op dat moment kwamen enkele Farizeeërs bij Hem en zeiden: "Ga hier zo vlug mogelijk vandaan, want Herodes wil U laten doden!"
Jezus antwoordde: "Zeg maar tegen die vos dat Ik vandaag en morgen gewoon doorga met het wegjagen van boze geesten en het genezen van zieken.
Het duurt niet lang meer tot Ik klaar ben. Hoe dan ook, Ik moet nog een paar dagen verder reizen. Want het is niet mogelijk dat een profeet van God ergens anders wordt gedood dan in de stad Jeruzalem.
Och, Jeruzalem, Jeruzalem! De stad die de profeten vermoordt. De stad die stenen gooit naar de mannen, die gestuurd zijn om haar te helpen. Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen als kuikens onder de vleugels van de moeder?
Maar u wilde niet. Daarom wordt u nu aan uw lot overgelaten. En Mij zult u niet meer zien. U zult Mij pas weer zien op de dag dat u zegt: 'Alle eer is voor Hem Die komt in de naam van de Here."

14

Op een sabbat ging Hij bij een vooraanstaande Farizeeër thuis eten.
Zij hielden Hem daar goed in het oog, want er was iemand bij Hem komen staan die last van waterzucht had.
Jezus vroeg aan de Farizeeërs en godsdienstleraars in dat huis: "Mag men volgens de wet van Mozes iemand op de sabbat genezen of niet?"
Zij zwegen in alle talen. Jezus nam de zieke man bij de hand, genas hem en liet hem gaan.
Daarna keek Hij hen weer aan en zei: "Als uw zoon op een sabbat in een put valt, haalt u hem er toch ook uit? En een koe laat u er ook niet in liggen."
Ze wisten niet wat ze moesten antwoorden.
Het was Hem opgevallen dat de gasten allemaal op de beste plaatsen wilden zitten. Daarom gaf Hij hun deze raad:
"Als iemand u uitnodigt op een bruiloft, ga dan niet op de beste plaats zitten. Stelt u zich voor dat de gastheer iemand heeft uitgenodigd die belangrijker is dan u.
Dan zal hij naar u toekomen en vragen: 'Wilt u alstublieft plaats maken voor deze gast?' Dan staat u voor schut en moet u genoegen nemen met een plaatsje dat nog over is.
U kunt het beste de minste plaats uitzoeken. Misschien zegt de gastheer dan wel: 'Vriend, u kunt deze plaats nemen. Die is veel beter.'
Dan maakt u voor al de andere gasten een goede beurt. Want ieder die zichzelf me er eer geeft dan hem toekomt, zal worden vernederd. En wie zichzelf heel gewoon vindt, zal eer ontvangen."
Jezus zei tegen Zijn gastheer: "Wanneer u mensen uitnodigt bij u thuis te komen eten, vraag dan niet uw vrienden, broers, familieleden of rijke buren. Want die kunnen u op hun beurt ook weer uitnodigen.
Nodig in plaats daarvan de armen, kreupelen, lammen en blinden uit.
Die mensen kunnen u niets teruggeven. Daarom zal God u belonen als de rechtvaardigen weer levend worden."
Iemand bij Jezus aan tafel hoorde dit en zei: "Wat moet het heerlijk zijn in het Koninkrijk van God te komen!"
Jezus antwoordde: "Iemand organiseerde een groot feest en nodigde vele mensen uit.
Toen alles klaar was, stuurde hij zijn knecht bij hen langs om te zeggen dat ze konden komen.
Maar zij hadden allemaal een excuus om niet te komen. De een zei dat hij een stuk land had gekocht en daar nodig moest gaan kijken. Hij verontschuldigde zich dat hij niet kon komen.
De ander zei dat hij net vijf paar ossen had gekocht en die zou gaan keuren.
Ook hij kon niet komen. Weer een ander was pas getrouwd en daarom verhinderd.
De knecht ging terug en vertelde het allemaal aan zijn heer. Die was hevig verontwaardigd. Hij gaf de knecht opdracht vlug naar de achterbuurten van de stad te gaan om de armen, kreupelen, lammen en blinden uit te nodigen.
Maar toen die er waren, bleek er nog plaats over te zijn.
'Goed', zei de heer. 'Ga de stad uit. Ga de wegen en de paden op en zoek nog meer mensen. Doe je uiterste best ze hierheen te brengen.
Want mijn huis moet vol worden. En die ik eerst had uitgenodigd, krijgen niets van alles wat ik had klaarstaan."
Er kwamen heel veel mensen naar Jezus toe. Op een gegeven ogenblik draaide Hij Zich om en zei:
"Wie bij Mij wil horen, moet meer van Mij houden dan van zijn vader, moeder, vrouw, kinderen, broers en zusters. Ik moet hem zelfs meer waard zijn dan zijn eigen leven.
Anders kan hij mijn discipel niet zijn. Niemand kan mijn discipel zijn als hij niet zijn kruis draagt en Mij volgt.
Maar begin er niet aan als u niet eerst hebt berekend wat het u gaat kosten. Want wie laat nu een toren bouwen zonder eerst prijsopgave te vragen? Hij moet weten of hij genoeg geld heeft om alle rekeningen te betalen.
Anders komt hij misschien niet verder dan de fundering. Iedereen zou lachen en zeggen:
'Heb je dat gezien? Die man begon te bouwen en moest halverwege ophouden, omdat hij niet genoeg geld had!"
En welke koning zal het in zijn hoofd halen tegen een andere koning oorlog te voeren zonder eerst de legers te hebben vergeleken? Hij zal eerst nagaan of zijn leger van 10.000 man in staat zal zijn het vijandelijke leger van 20.000 man te verslaan.
Als hij ziet dat hij geen kans maakt, zal hij de vijand, zolang die nog ver weg is, een delegatie tegemoet sturen om over vrede te onderhandelen.
Daarom kunt u, als u geen afstand kunt doen van al uw bezit, nooit mijn discipel worden.
Zout is goed. Maar als het zijn smaak verliest, waarmee zult u het eten dan nog pittig maken?
Zulk zout is waardeloos. U kunt het niet meer gebruiken, zelfs niet als mest. Het is alleen nog geschikt om weggegooid te worden. Onthoud dit goed."

15

De tolontvangers en andere mensen met een slechte naam kwamen vaak naar Jezus luisteren.
Dat lokte de kritiek van de Farizeeërs en de godsdienstleraars uit. Zij vonden het een schande dat Hij Zich met zulk soort mensen bemoeide. Hij ging zelfs met hen eten!
Om hun duidelijk te maken waarom Hij dat deed, zei Hij:
"Als u nu eens honderd schapen had en één ervan raakte verdwaald, wat zou u dan doen? Het zoeken! Net zolang tot u het vond. De andere 99 zou u gewoon laten grazen.
Als u het verdwaalde schaap dan vond, zou u uw vrienden en buren bij elkaar roepen en zeggen: 'Luister. Mijn schaap was verdwaald en ik heb het teruggevonden. Zijn jullie ook niet blij?'
Zo is ook in de hemel meer blijdschap over één zondaar die bij God terugkomt dan over 99 anderen die niet verdwaald waren.
Of denk eens aan een vrouw die tien zilveren muntjes had en één ervan verloor. Zou ze niet een lamp aansteken en overal zoeken en het hele huis aanvegen tot ze de munt vond?
Ze zou haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar roepen en zeggen: 'Zijn jullie ook niet blij dat ik de zilveren munt die ik kwijt was, weer heb gevonden?'
Ik zeg u dat er bij de engelen van God grote blijdschap is als één zondaar bij God terugkomt."
Jezus vertelde nog een gelijkenis. "Een man had twee zonen.
Op een dag zei de jongste: 'Vader, ik wil mijn deel van de erfenis nu al hebben.' De vader verdeelde zijn bezit tussen zijn twee zonen.
Een paar dagen later pakte de jongste zoon zijn bezittingen en ging op reis naar een ver land. Daar verbraste hij zijn hele hebben en houden.
Juist toen hij niets meer over had, werd het land getroffen door een vreselijke hongersnood.
Het zag er heel slecht voor hem uit. Hij wist een baantje te krijgen bij een boer en moest naar het land om op de varkens te passen.
Hij had zo'n honger dat hij graag wat van het varkensvoer had gegeten, maar dat mocht niet.
Eindelijk kwam hij tot bezinning en dacht bij zichzelf: 'Bij mijn vader thuis hebben zelfs de knechts meer dan genoeg te eten. En kijk mij hier nu eens zitten! Ik sterf bijna van de honger.
Ik weet wat! Ik ga naar mijn vader en zal hem zeggen: 'Vader, ik heb gezondigd tegen God en tegen u.
Ik ben het niet waard nog langer uw zoon genoemd te worden.
Wilt u mij aannemen als knecht?' Zo ging hij op weg naar het huis van zijn vader. Die zag hem al in de verte aankomen en had erg met hem te doen. De man holde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem.
'Vader', zei de zoon, 'ik heb gezondigd tegen God en tegen u. Ik ben het niet langer waard uw zoon genoemd te worden...'
Maar de vader liet hem niet eens uitspreken en zei tegen de knechten: 'Vlug! Haal de mooiste kleren die we in huis hebben en geef hem die om aan te trekken. Geef hem een ring voor zijn vinger en een paar schoenen.
Slacht het kalf dat we hebben vetgemest. Wij gaan feestvieren.
Want mijn jongste zoon was dood en is weer levend geworden. Ik was hem kwijt en heb hem weer terug.' En zij vierden feest.
Ondertussen was de oudste zoon op het land aan het werk. Toen hij thuiskwam, hoorde hij dansmuziek.
Hij riep een knecht en vroeg wat er aan de hand was.
'Uw broer is terug', antwoordde de knecht, 'en uw vader heeft het mestkalf laten slachten. Hij is zo blij dat uw broer weer gezond en wel thuis gekomen is.'
De oudste broer werd kwaad en wilde niet naar binnen gaan. Zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem mee te krijgen.
Maar hij antwoordde: 'Luister, vader! Al die jaren heb ik mij voor u uitgesloofd. Ik heb altijd gedaan wat u zei. Maar u hebt mij nog nooit een bokje gegeven om te slachten en feest te vieren met mijn vrienden.
Nu komt die zoon van u thuis; hij heeft eerst uw geld er bij de hoeren doorgejaagd en wat doet u? U slacht voor hem het beste kalf dat we hebben!'
'Maar jongen', zei de vader, 'jij en ik zijn altijd samen. Alles wat van mij is, is van jou.
Wij kunnen niet anders dan feestvieren. Het is je eigen broer. Hij was dood en is weer levend geworden. We waren hem kwijt en hebben hem nu terug."

16

Jezus vertelde Zijn discipelen nog een gelijkenis. "Een rijke man had een beheerder in dienst die op zekere dag van verduistering werd beschuldigd.
De rijke man riep hem bij zich en zei: 'Wat hoor ik allemaal over u? Lever de boeken maar in voor controle. U bent ontslagen.'
De beheerder dacht bij zichzelf: 'Wat moet ik nL doen? Nou zit ik zonder werk! Spitten en graven kan ik niet. Ik zou me schamen om te gaan bedelen.
Ik weet al wat! Natuurlijk! Daardoor krijg ik veel vrienden. Die zullen voor me zorgen, als ik op straat word gezet.'
Hij liet de mensen die bij zijn heer in de schuld stonden een voor een bij zich komen. 'Wat bent u mijn heer nog schuldig?' vroeg hij aan de eerste.
'Honderd vaten olie', antwoordde de man. 'Hier is uw schuldbekentenis', zei de beheerder. 'Verscheur die en schrijf een nieuwe voor vijftig vaten.'
'En wat bent u mijn heer schuldig?' vroeg hij aan de volgende. 'Honderd zakken tarwe', was het antwoord. 'Hier is uw schuldbekentenis', zei de beheerder. 'Verscheur die en schrijf een nieuwe voor tachtig zakken.'
De heer moest vol bewondering toegeven dat die sluwe beheerder zijn eigen zaken heel goed had behartigd. Ja, de mensen van deze wereld zijn in hun omgang met de medemensen vaak veel handiger dan de mensen die bij God horen.
U moet verstandig met geld omgaan. Maak er vrienden mee, door het te gebruiken zoals Ik wil. Als u het eens moet achterlaten en in Gods eeuwige woning komt, zal Hij u liefdevol opnemen.
Wie betrouwbaar is in kleine dingen, is het ook in grote. Wie onbetrouwbaar is in kleine dingen, is het ook in grote.
Als u niet eens eerlijk met geld omgaat, wie zal u dan de ware rijkdom toevertrouwen?
En als u de spullen van een vreemde niet goed behandelt, hoe zullen we dan onze spullen aan u toevertrouwen?
U kunt niet twee heren dienen. Dat is onmogelijk. Want u zult de ene haten en de andere liefhebben. Of omgekeerd: De ene van harte dienen en van de ander niets willen weten. U kunt niet God dienen en tegelijk achter het geld aanzitten."
De Farizeeërs, die als gierig bekend stonden, lieten duidelijk merken dat zij dit bespottelijk vonden.
Jezus zei tegen hen: "U doet zich heel vroom voor, maar God kijkt dwars door u heen. Waar de mensen hoog tegen opzien, daar gruwt God van.
Voordat Johannes de Doper kwam, moest u zich houden aan wat Mozes en de profeten hadden gezegd. Johannes kwam met het goede nieuws dat het Koninkrijk van God dichterbij was gekomen. En iedereen probeert uit alle macht er een plaatsje te krijgen.
Betekent dit nu dat de wet van Mozes niet meer geldig is? Helemaal niet! Want nog eerder zullen de hemel en de aarde verdwijnen, dan dat één letter uit de wet zou vervallen.
Wie van zijn vrouw scheidt en met een ander trouwt, pleegt overspel. En wie met een gescheiden vrouw trouwt, pleegt ook overspel.
Er was eens een rijke man die altijd de mooiste kleren droeg. Hij woonde in een groot, duur huis en leidde een luxe leven.
Op een dag werd een bedelaar, Lazarus, bij de poort van zijn grote villa neergelegd. Zijn lichaam zat onder de zweren.
Hij hoopte zijn honger te stillen met wat bij de rijke man van tafel afviel. Hij was er zelfs zo erg aan toe dat de honden zijn zweren kwamen likken.
Tenslotte st ierf de bedelaar. Hij werd door de engelen bij Abraham gebracht.
De rijke man stierf ook. Hij werd begraven en ging naar het dodenrijk, waar men van God gescheiden is. Terwijl hij daar grote pijn leed, zag hij in de verte Lazarus, die bij Abraham was.
'Vader Abraham!' kermde hij. 'Heb toch medelijden met mij! Stuur Lazarus hier naar toe. Laat hij zijn vinger nat maken en daarmee mijn tong verkoelen. Want het is verschrikkelijk hier in deze vlammen.'
Maar Abraham zei tegen hem: 'U bent zeker vergeten dat u tijdens uw leven alles had wat uw hart begeerde en Lazarus had niets dan ellende. Nu is het andersom: Hij wordt hier getroost en u vergaat van de pijn.
Bovendien is tussen u en ons een enorme kloof. Wie van hier naar u toe wil, komt er niet overheen.'
Daarop zei de rijke man: 'Vader Abraham, ik smeek u Lazarus dan naar het huis van mijn vader te sturen,
want ik heb vijf broers. Laat hij hen ernstig waarschuwen voor de pijn en ellende hier. Want ik zou het verschrikkelijk vinden als zij ook hier moesten komen.'
Abraham antwoordde: 'In de boeken van Mozes en de profeten staan waarschuwingen genoeg. Uw broers kunnen die zo vaak lezen als zij willen.'
Maar de rijke man bleef aanhouden. 'Nee, vader Abraham. Die lezen ze toch niet. Maar als iemand uit de dood terugkomt en hen waarschuwt, zullen ze hun leven zeker beteren.'
'Dat is niet waar', zei Abraham. 'Als zij niet naar Mozes en de profeten luisteren, zullen zij ook niet luisteren naar iemand die terugkomt uit de dood."

17

Op een dag zei Jezus tegen Zijn discipelen : "Verleidingen zullen er altijd zijn. Dat is onvermijdelijk. Maar degene die de verleidingen veroorzaakt, zal het slecht vergaan.
Hij zou beter af zijn als hij met een zware steen om zijn nek in de zee werd gegooid, dan wanneer hij één mens tot zonde bracht.
Ik waarschuw jullie. Als je broer zondigt, wijs hem dan terecht. Als hij spijt heeft, moet je hem vergeven.
Zelfs als hij zeven keer per dag tegen je zondigt. Als hij je telkens komt zeggen dat het hem spijt, moet je hem telkens opnieuw vergeven."
De apostelen zeiden tegen de Here: "Geef ons een groter geloof."
"Als jullie geloof maar zo groot was als een mosterdzaadje", antwoordde Jezus, "zou het groot genoeg zijn om een boom met wortel en al uit de grond te rukken en naar de zee te sturen. Hij zou direct gehoorzamen.
Wanneer een knecht thuiskomt van het land, waar hij heeft geploegd of de dieren heeft verzorgd, gaat hij niet meteen zitten eten.
Nee, hij maakt eerst het eten voor zijn heer klaar en bedient hem. Pas dan kan hij zelf gaan eten.
Zijn heer bedankt hem niet, want de knecht heeft niet meer dan zijn plicht gedaan.
Voor jullie geldt hetzelfde. Als je doet wat je moet doen, mag je niet op een compliment rekenen. Je hebt niet meer dan je plicht gedaan."
Op weg naar Jeruzalem kwam Jezus bij de grens tussen Galilea en Samaria.
Toen Hij een dorp binnenging, liepen tien melaatse mannen Hem tegemoet.
Ze bleven op een afstand staan en riepen: "Meester! Jezus! Heb medelijden met ons!"
Hij keek hen aan en zei: "Ga naar de priester om te laten zien dat u genezen bent." Terwijl ze gingen, verdween hun melaatsheid.
Een van hen kwam bij Jezus terug en juichte: "Wat is God goed! Ik ben genezen!"
Hij viel uit eerbied languit voor Jezus neer, met zijn gezicht in het stof. En hij dankte Hem voor wat Hij had gedaan. Deze man was een Samaritaan.
Jezus vroeg: "Zijn niet al die tien mannen genezen? Waar zijn de negen anderen?
Is alleen deze man teruggekomen om God te prijzen en te danken? En hij is niet eens een Jood!"
Jezus zei tegen de man: "Sta op. U kunt gaan. U bent gered door uw geloof."
De Farizeeërs vroegen Jezus: "Wanneer komt het Koninkrijk van God?" Jezus antwoordde: "Het koninkrijk komt niet zo dat u het kunt zien.
U zult niet kunnen zeggen: 'Kijk, hier is het', of 'daar is het'. Want het Koninkrijk van God is waar Ik ben."
Hij zei tegen Zijn discipelen: "De tijd zal komen dat jullie ernaar verlangen Mij te zien, al was het maar een dag. En toch zullen jullie Mij niet zien.
Jullie zullen wel geruchten horen dat Ik hier of daar ben.
Maar ga niet kijken. Loop niemand achterna. Want als Ik terugkom, zal er geen enkele twijfel over bestaan. Het zal zo duidelijk zijn als de bliksem die door de lucht schiet.
Maar eerst moet Ik vreselijk lijden. Ik zal door de mensen van deze tijd worden verworpen.
Tegen de tijd dat Ik terugkom, zal men net zo onverschillig tegenover God staan als de mensen in de tijd van Noach.
Die aten en dronken en trouwden. Alles ging z'n gewone gang tot op de dag dat Noach in de ark stapte en de grote overstroming de aarde teisterde. Iedereen kwam daarbij om het leven, behalve de mensen die in de ark waren.
Het zal ook net zo zijn als in de dagen van Lot. Iedereen had het druk met zijn dagelijkse bezigheden. Eten en drinken, kopen en verkopen, planten en bouwen.
Tot op de morgen dat Lot uit Sodom vertrok. Toen regende het vuur en zwavel en alle mensen in de stad kwamen om.
Zo zal alles zijn gewone gang gaan tot de dag dat Ik terugkom en door iedereen gezien word.
Wie dan op het platte dak van zijn huis zit, moet niet naar binnen gaan om zijn spullen mee te nemen. Wie op het veld is, moet niet naar huis teruggaan.
Denk eens aan wat met de vrouw van Lot gebeurde!
Wie zijn leven niet wil loslaten, zal het verliezen. Wie zijn leven loslaat, zal het mogen behouden.
Die nacht zullen twee mensen in één bed slapen. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander zal achterblijven.
Twee vrouwen zullen samen in huis aan het werk zijn. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander moet achterblijven."
Twee mannen zullen op het land werken. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander moet achterblijven."
"Waar zal dit allemaal gebeuren?" vroegen de discipelen. Jezus antwoordde: "Waar het lijk ligt, daar komen de gieren." (A)

18

Jezus vertelde Zijn discipelen een gelijkenis om duidelijk te maken dat men altijd moet blijven bidden, net zolang tot het antwoord komt.
"In een stad was een rechter", begon Hij, "een goddeloze man die zich van niemand iets aantrok.
Een weduwe uit die stad kwam telkens bij hem. Zij eiste dat hij uitspraak zou doen in een conflict tussen haar en iemand die haar had benadeeld.
In het begin weigerde hij botweg. Maar tenslotte begon ze op zijn zenuwen te werken. 'Voor God ben ik niet bang', dacht hij bij zichzelf. 'En ik trek me van niemand iets aan.
Maar ik heb schoon genoeg van die vrouw! Ik zal zorgen dat ze haar recht krijgt. Straks doet ze mij nog wat!'
Als die onrechtvaardige rechter zoiets kan zeggen, zal God zeker recht doen aan Zijn kinderen die Hem er dag en nacht om smeken! Zal Hij hen laten wachten? Nee!
Hij zal hen vlug antwoorden. Maar het is de vraag of Ik bij de mensen geloof zal vinden als Ik terugkom."
Daarna vertelde Hij een gelijkenis speciaal bedoeld voor degenen, die opschepten over hun eigen goedheid en die op al de anderen neerkeken.
"Twee mannen gingen naar de tempel om te bidden. De ene was een Farizeeër die erg met zichzelf was ingenomen. De andere was een tolontvanger.
De Farizeeër stond rechtop en zei dit gebed: 'Dank u, God, dat ik niet zo ben als alle zondaars. En zeker niet zoals die tolontvanger daar! Ik bedrieg niemand. Ik pleeg geen overspel.
Ik vast twee maal per week. En ik geef U tien procent van alles wat ik verdien.'
Maar de tolontvanger stond helemaal achterin de tempel. Hij durfde niet eens omhoog te kijken, terwijl hij aan het bidden was. Hij sloeg zich van berouw en verdriet op de borst en zei: 'God, ik ben een zondaar. Wilt U mij in genade aannemen?'
Onthoud dit goed: Die tolontvanger had vergeving van God ontvangen, toen hij naar huis ging. Maar die Farizeeër niet! Want wie erop uit is meer eer te krijgen dan hem toekomt, zal worden vernederd. Maar wie nederig is, zal eer ontvangen."
Op een dag brachten enkele mensen hun kleine kinderen bij Hem. Zij wilden graag dat Hij ze zou aanraken en zegenen. De discipelen zeiden echter dat ze moesten weggaan.
Maar Jezus riep de kinderen bij Zich en zei tegen Zijn discipelen: "Laat die kinderen toch bij Mij komen! Houd ze niet tegen. Want voor zulke kleintjes is het Koninkrijk van God.
Het is zelfs zo dat wie niet het eenvoudige geloof van een kind heeft, niet eens in het Koninkrijk van God kan komen."
Een vooraanstaande Jood kwam bij Hem met de vraag: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te krijgen?"
"Beseft u wel wat u zegt, als u Mij 'goed' noemt?" vroeg Jezus. "Er is toch niemand goed behalve God?
En wat uw vraag betreft, u weet best wat u moet doen. Geen overspel plegen, niet doden, niet stelen, niet liegen en eerbied voor uw ouders hebben."
De man antwoordde: "Van kindsbeen af heb ik mij aan al die voorschriften gehouden."
"Toch is er iets wat u nog niet hebt ge daan", zei Jezus. "Verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen. Daardoor krijgt u een schat in de hemel. Kom daarna terug en ga met Mij mee."
Toen de man dat hoorde, ging hij heel verdrietig weg, want hij was erg rijk.
Jezus keek hem na en zei: "Wat is het voor rijke mensen moeilijk om in het Koninkrijk van God te komen!
Het is voor een kameel gemakkelijker om door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te komen."
"Maar wie kan dan wel gered worden?" vroegen de mensen die het hadden gehoord.
Hij antwoordde: "Wat bij de mensen niet kan, kan wel bij God."
Petrus zei: "U weet dat wij alles hebben verlaten om U te volgen."
"Ja", antwoordde Jezus. "En wie huis, vrouw, broers, ouders of kinderen verlaat ter wille van het Koninkrijk van God,
zal nu al vele malen meer terugkrijgen. En in de toekomst krijgt hij het eeuwige leven."
Hij nam de twaalf apart en zei: "Zoals jullie weten, gaan we naar Jeruzale m. Alles wat de profeten over Mij hebben geschreven, zal in vervulling gaan.
Ik zal in handen van de ongelovigen vallen. Ze zullen Mij bespotten, mishandelen en in mijn gezicht spugen. Ze zullen Mij afranselen en doden. Maar op de derde dag zal Ik weer levend worden."
Ze konden niet begrijpen wat Hij ermee bedoelde. Het leek of Hij in raadsels sprak.
Niet ver van de stad Jericho zat een blinde man langs de weg te bedelen.
Toen hij zoveel mensen hoorde voorbijgaan, vroeg hij wat er aan de hand was.
"Jezus van Nazareth komt eraan", zei men. De man begon onmiddellijk te roepen: "Jezus! Zoon van David! Heb medelijden met mij!"
De mensen die voor Jezus uit liepen, zeiden tegen hem dat hij zijn mond moest houden. Maar hij trok zich er niets van aan en begon nog harder te schreeuwen: "Zoon van David! Heb medelijden met mij!"
Jezus bleef staan. "Breng die blinde man eens bij Mij", zei Hij.
Hij vroeg hem: "Wat wilt u van Mij?" "Here", zei de man. "Ik wil zo graag weer zien."
En Jezus zei: "Goed. Nu kunt u weer zien. Door uw geloof bent u genezen."
De man kon op dat moment weer zien. Hij ging met Jezus mee en prees God. De mensen die het hadden gezien, begonnen ook God te prijzen.

19

Jezus kwam in Jericho, maar bleef er niet. Hij trok meteen verder.
Een zekere Zacheüs, een hoofdtolontvanger, die schatrijk was, probeerde Jezus te zien te krijgen. Maar hij kon niet over de mensen heenkijken, omdat hij klein was.
Daarom liep hij hard vooruit en klom in een wilde vijgeboom om Hem toch te kunnen zien.
Toen Jezus daar langskwam, keek Hij omhoog. Hij riep Zacheüs bij zijn naam. "Zacheüs! Kom vlug uit die boom! Want Ik moet vandaag in uw huis zijn!"
Zacheüs liet zich snel uit de boom zakken en ontving Jezus gastvrij in zijn huis. Wat was hij blij!
Maar dat was niet naar de zin van de andere mensen. "Nu is Hij nota bene bij die slechte man op bezoek gegaan", mopperden ze.
Ondertussen was Zacheüs voor de Here gaan staan. "Here", zei hij, "ik zal de helft van mijn rijkdom aan de armen geven. En als ik iemand teveel belasting heb laten betalen, zal ik hem vier keer zoveel teruggeven."
Jezus zei tegen hem: "Er is vandaag redding gekomen in uw huis.
Nu bent u echt een zoon van Abraham. Ik ben gekomen om afgedwaalde mensen te zoeken en te redden."
Omdat Jezus niet ver meer van Jeruzalem was, dachten velen dat de bevrijding van Israël nu wel vlug zou komen. Daarom vertelde Jezus een gelijkenis.
"Een edelman werd weggeroepen naar een ver land om tot koning te worden gekroond. Na de kroning zou hij weer terugkomen.
Voordat hij vertrok, riep hij tien van zijn medewerkers bij zich. Hij gaf ieder van hen tien goudstukken om daarmee handel te drijven.
Maar er waren mensen in zijn land die een hekel aan hem hadden. Die stuurden een delegatie achter hem aan met de mededeling dat ze in opstand waren gekomen. Ze zouden hem niet als koning erkennen.
Nadat hij tot koning was gekroond, kwam hij in zijn land terug. Hij riep de mannen aan wie hij het geld had gegeven, bij zich. Hij wilde weten wat ze ermee hadden gedaan en hoeveel winst ze hadden gemaakt.
De eerste had enorme winst gemaakt. Wel tien keer het bedrag dat hij had gekregen.
'Fantastisch!' riep de koning uit. 'Je bent een goede medewerker. Je hebt het weinige dat ik je heb toevertrouwd, goed beheerd. Ik maak je gouverneur over tien steden.'
De volgende man had ook veel winst gemaakt. Vijf keer het bedrag dat hij had gekregen.
'Prima', zei de koning. 'Jij wordt gouverneur over vijf steden.'
Maar de derde man bracht alleen maar het geld terug waarmee hij was begonnen. 'Ik heb het in een doek gedaan en goed bewaard', zei hij.
'Ik was bang dat ik mijn winst aan u zou moeten afdragen. U bent immers een hard man. U neemt wat u niet hebt verdiend. U laat anderen voor u werken.'
De koning antwoordde: 'Ben ik hard? Nu, dat zul je dan ook merken! Je bent een slechte medewerker.
Als je zo goed weet hoe ik ben, waarom heb je het geld dan niet op de bank gezet? Dan zou ik het nog met rente hebben teruggekregen.'
Tegen de lijfwacht zei hij: 'Neem hem het geld af en geef het aan de man die de meeste winst heeft gemaakt.'
'Maar koning', antwoordden ze, 'die heeft toch al genoeg.'
'Ja', zei de koning, 'zo is het nu eenmaal. Wie veel heeft, krijgt er meer bij. Wie weinig heeft, raakt ook dat beetje nog kwijt.
En breng nu mijn vijanden, die in opstand zijn gekomen, hier en dood hen voor mijn ogen!"
Nadat Hij dit verhaal had verteld, ging Jezus met Zijn discipelen verder naar Jeruzalem.
Toen Hij in de buurt van de Olijfberg kwam en bijna bij de dorpen Bethfagé en Bethanië was, stuurde Hij twee van Zijn discipelen vooruit.
"Ga naar het dorp daar", zei Hij. "Als jullie er binnenkomen, zullen jullie een ezel zien die vastgebonden langs de weg staat. Het is een veulen, waarop nog niemand heeft gereden.
Maak hem los en breng hem hier. Misschien vraagt iemand waarom jullie dat doen. Zeg dan alleen maar: De Here heeft hem nodig."
Zij gingen op weg en vonden het veulen, precies zoals Jezus had gezegd.
Ze maakten het dier los. Daar kwamen de eigenaars al aan. "Wat moet dat?" vroegen ze. "Waarom maken jullie ons veulen los?"
"De Here heeft hem nodig", antwoordden de discipelen.
Ze brachten het veulen bij Jezus en legden hun jassen erover, zodat Hij erop kon zitten.
De anderen spreidden hun jassen voor Hem uit op de weg. Toen Hij de helling van de Olijfberg opging, begonnen al Zijn volgelingen te zingen en te jubelen. Zij prezen God voor de geweldige wonderen, die zij Jezus hadden zien doen.
"God heeft ons een koning gegeven!" juichten ze. "Lang leve de koning! Vrede in de hemel! Alle eer is voor God in de hoogste hemelen!"
Maar enkele Farizeeërs, die tussen de mensen liepen, zeiden tegen Jezus: "Meester, zeg toch tegen Uw volgelingen dat zij hun mond houden."
"Als zij hun mond houden", antwoordde Jezus, "zullen de stenen gaan roepen!"
Jeruzalem was nu niet ver meer. Zodra Jezus de stad zag liggen, begon Hij te huilen.
Hij zei: "Jeruzalem! (A) Gods eeuwige vrede lag binnen uw bereik, maar u hebt er niets van willen weten.
Nu is het te laat. Straks zullen uw vijanden u belegeren, u omsingelen en van alle kanten tegen u opdringen.
Ze zullen u en uw inwoners vertrappen. Zij zullen geen steen op de andere laten. Want God heeft u de kans gegeven, maar u hebt die laten voorbijgaan."
Toen Hij in de tempel kwam, joeg Hij de handelaars eruit. "Er is geschreven: Gods huis moet een huis van gebed zijn. Maar wat hebben jullie ervan gemaakt? Een rovershol!"
Daarna sprak Hij elke dag in de tempel. De mannen van de Hoge Raad wilden niets liever dan Hem uit de weg ruimen.
Maar zij wisten niet hoe. Want het volk hing aan Zijn lippen.

20

Terwijl Hij op één van die dagen de mensen in de tempel het goede nieuws vertelde, kwamen de mannen van de Hoge Raad naar Hem toe.
Ze vroegen Hem wie Hem de bevoegdheid had gegeven de handelaars de tempel uit te jagen.
"Ik heb eerst een vraag voor u", antwoordde Hij. "Van wie kreeg Johannes de bevoegdheid om te dopen? Van God of van de mensen?"
Ze bespraken deze vraag onderling en zeiden tegen elkaar: "Als we zeggen dat God hem die bevoegdheid had gegeven, zetten we onszelf klem. Want dan zal Hij vragen: 'Waarom hebt u hem dan niet geloofd?'
Maar als we zeggen dat mensen hem die bevoegdheid hadden gegeven, zal het volk ons vermoorden, want dat is ervan overtuigd dat Johannes een profeet was."
Tenslotte zeiden ze dat ze het niet wisten.
Jezus antwoordde daarop: "Dan geef Ik ook geen antwoord op uw vraag."
Hierna vertelde Jezus de mensen een gelijkenis. "Een man legde een wijngaard aan en verhuurde die aan enkele boeren.
Daarna ging hij voor lange tijd naar het buitenland. In de oogsttijd stuurde hij een knecht naar de boerderij om zijn deel van de oogst op te halen. Maar de boeren gaven hem een pak slaag en stuurden hem met lege handen terug.
De eigenaar stuurde een andere knecht. Maar die kwam er niet veel beter af. Ook hij werd geslagen en uitgescholden. Ze stuurden hem met lege handen terug.
Daarna stuurde de eigenaar een derde man en die werd nog slechter behandeld. De boeren joegen hem zwaar gewond het erf af.
'Wat nu?' vroeg de eigenaar zich af. 'Ik weet het al. Ik zal mijn zoon sturen. Voor hem zullen ze wel respect hebben.'
Maar toen de boeren zijn zoon zagen aankomen, zeiden ze tegen elkaar: 'Dit is onze kans! Die jongen erft al het land als zijn vader sterft. We zullen hem vermoorden,
dan is het land van ons.' Ze sloegen hem het erf af en vermoordden hem.
Wat zal de eigenaar nu doen? Reken maar dat hij die boeren hun verdiende loon zal geven. Hij zal hen doden en de wijngaard aan anderen verhuren." "Zoiets zouden die boeren nooit doen!" protesteerden de mensen die stonden te luisteren.
Jezus keek hen aan en vroeg: "Wat betekent deze zin uit de Psalmen dan: 'De steen die door de bouwers is weggegooid, blijkt onmisbaar te zijn'?" (A)
Hij voegde eraan toe: "Wie over die steen valt, zal te pletter slaan. En wie onder die steen terechtkomt, zal vermorzeld worden."
De godsdienstleraars en leidende priesters zouden Hem graag meteen gevangen nemen. Want zij begrepen heel goed dat deze gelijkenis op hen sloeg. Zij waren die misdadige boeren! Maar ze durfden Hem nog niets te doen, omdat ze bang waren voor het volk.
Daarom probeerden ze Hem iets te laten zeggen waarvoor de Romeinse gouverneur Hem gevangen kon nemen. Zij hielden Hem goed in de gaten en stuurden enkele handlangers op Hem af die zich voordeden als eerlijke, oprechte mensen.
"Meester", zeiden die tegen Jezus, "wij weten dat U eerlijk bent. Wat U de mensen leert, is de waarheid. U laat Zich niet beïnvloeden door wat anderen denken, maar zegt ronduit wat God wil.
Is het juist om de Romeinse keizer belasting te betalen of niet?"
Hij had hen echter door en zei: "Laat me eens een geldstuk zien. Wiens afbeelding staat erop?" "Van de Romeinse keizer", antwoordden zij.
"Welnu", zei Hij. "Geef de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt."
Daar wisten ze niets op te zeggen. Hun plan om Hem in het bijzijn van de mensen op een woord te vangen, was op niets uitgelopen.
Wat later kwamen enkele Sadduceeërs naar Hem toe. Volgens hun leer bestaat er geen opstanding uit de dood.
"Meester", zeiden ze, "in de wet van Mozes staat dat als een man sterft zonder kinderen na te laten, zijn broer met de weduwe moet trouwen. Hun kinderen zullen dan wettelijk van de gestorven man zijn, om zijn naam te laten voortbestaan.
Nu weten wij van een familie met zeven broers. De oudste trouwde en stierf zonder kinderen na te laten.
Zijn broer trouwde met de weduwe en hij stierf ook.
Er waren nog steeds geen kinderen. En zo ging het verder. De een na de ander trouwde met de vrouw en stierf zonder kinderen na te laten.
Tenslotte stierf de vrouw ook. Nu is onze vraag: Wie zal bij de opstanding uit de dood haar man zijn? Want ze is met alle zeven getrouwd geweest."
Jezus antwoordde: "Trouwen is iets voor de mensen van deze wereld.
Maar de mensen die het waard zijn in Gods nieuwe wereld te komen, zullen opstaan uit de dood. In die nieuwe wereld zullen zij niet meer trouwen.
Zij kunnen niet meer sterven. Wat dat betreft lijken zij op engelen. Zij zijn zonen van God; zonen die uit de dood zijn opgestaan.
Dat de doden weer levend worden, staat overigens duidelijk in de boeken van Mozes. Als hij vertelt hoe hij God in die brandende braamstruik zag, spreekt hij over 'de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob'.
De Here is niet de God van mensen die dood zijn, maar van mensen die leven. God beschouwt ze allemaal als levend."
"Dat hebt U goed gezegd, Meester", merkte een godsdienstleraar op.
Van toen af durfde niemand Jezus nog iets te vragen.
Daarna had Hij een vraag voor hen: "Waarom wordt gezegd dat de Christus rechtstreeks van David zal afstammen?
Want David schreef in één van zijn Psalmen: 'God zei tegen mijn Here: Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand,
totdat Ik U de overwinning geef over al Uw vijanden!" (b)
Hoe kan de Christus nu Davids zoon zijn en tegelijk zijn Here?"
Alle omstanders konden het horen toen Hij tegen Zijn discipelen zei: "Ik waarschuw jullie voor de godsdienstleraars.
Ze vinden het heerlijk om in deftige gewaden rond te lopen en op straat eerbiedig te worden gegroet. Zij hechten er veel waarde aan in de synagogen en bij de feestmaaltijden op de voornaamste plaatsen te zitten.
Terwijl ze voor de schijn lange gebeden opzeggen, beramen ze allerlei plannen om weduwen geld af te troggelen. Dit soort mannen zal de zwaarste straf van God krijgen."

21

Hij keek op en zag hoe de rijken hun gaven in de collectekist gooiden.
Er kwam ook een arme weduwe. Zij deed er twee koperen muntjes in.
"Kijk", zei Hij, "die arme weduwe heeft meer gegeven dan al de anderen bij elkaar.
Want de rijken hebben vanuit hun rijkdom gegeven, maar deze vrouw heeft alles gegeven wat zij had."
Enkele van Zijn discipelen wezen op de mooie, grote stenen van de tempel en de prachtige versieringen op de muren.
Maar Jezus zei: "Er komt een tijd dat al deze dingen die jullie zo mooi vinden, vernietigd worden. Geen steen zal op de andere blijven. Er zal niets van overblijven dan één grote puinhoop."
"Wanneer gebeurt dat, Meester?" vroegen ze Hem. "En hoe kunnen we weten dat het zover is?"
Hij antwoordde: "Laat je niet misleiden. Want er zullen velen komen die van zichzelf zeggen dat zij de Christus zijn en die beweren dat het einde er bijna is. Maar geloof ze niet!
Wanneer jullie horen over oorlogen en opstanden, raak dan niet in paniek. Die dingen moeten wel gebeuren, maar het einde komt dan nog niet.
Het ene volk zal tegen het andere worden opgehitst. En het ene koninkrijk tegen het andere.
Er zullen geweldige aardbevingen komen, hongersnoden en epidemieën. Nu hier en dan weer daar. In het heelal zullen verschrikkelijke dingen gebeuren.
Maar er zal eerst een tijd van bijzonder zware vervolging komen. Jullie zullen naar de synagogen en gevangenissen worden gesleurd. Jullie zullen voor koningen en andere hoge autoriteiten moeten verschijnen, terwille van mijn naam.
Het zullen allemaal kansen zijn om over Mij te vertellen.
Ga niet van tevoren bedenken wat je zult zeggen om je te verdedigen. Onthoud dat goed! Ik zal jullie de juiste woorden in de mond leggen.
Ik zal jullie een wijsheid geven waar je tegenstanders niet van terug hebben.
Zelfs je ouders, broers, familie en vrienden zullen je verraden en laten arresteren. Sommigen van jullie zullen gedood worden.
Iedereen zal jullie haten, omdat jullie bij Mij horen.
Maar geen haar op je hoofd zal gekrenkt worden. Door stand te houden, zullen jullie je leven redden.
En als je ziet dat Jeruzalem wordt belegerd, is dat het teken dat de verwoesting van de stad nadert.
Laten de mensen die dan in Judea zijn, naar de bergen vluchten. En wie op het platteland zijn, moeten niet naar de stad gaan.
Want in die dagen zal God Zijn oordeel voltrekken. De woorden van de profeten zullen dan in vervulling gaan.
Het zal een vreselijke tijd worden voor vrouwen die zwanger zijn of een baby hebben. Er zal een diepe ellende over dit land komen. God zal Zijn toorn op dit volk koelen.
De mensen zullen afgeslacht of als krijgsgevangenen over de hele wereld verstrooid worden. Vreemde volken zullen Jeruzalem overwinnen en vertrappen tot aan hun tijd een einde komt en Gods nieuwe wereld begint.
Er zullen vreemde verschijnselen in het heelal zijn: waarschuwingen en tekenen van de zon, maan en sterren. De volken op aarde zullen in paniek raken. Ze zullen helemaal overstuur raken door het gebulder van de zee en de branding.
De mensen zullen het besterven van angst, omdat ze denken dat de wereld vergaat. Want de krachten van het heelal zullen uit hun balans raken.
En dan, dan zullen zij Mij zien komen in een wolk, met macht en schitterende majesteit.
Dus als deze dingen beginnen, ga dan rechtop staan en kijk omhoog! Want je verlossing is niet ver meer!"
Hij maakte het hun duidelijk met deze gelijkenis: "Let eens op de vijgeboom of op een andere boom.
Wanneer je de blaadjes ziet uitkomen, weet je dat het bijna zomer is.
Wanneer je ziet gebeuren wat Ik zojuist heb gezegd, kun je er van opaan dat het Koninkrijk van God er bijna is.
Luister goed: Als deze dingen gebeuren, is het einde van deze tijd in aantocht.
Hoewel hemel en aarde voorbijgaan, zullen mijn woorden altijd blijven gelden.
Pas op! Laat je niet door mijn plotselinge komst overrompelen; laat je niet bedwelmen door allerlei uitspattingen en door te veel te drinken;
laat je niet in beslag nemen door de zorgen van het leven; wees voortdurend op je hoede; bid steeds dat je veilig door de komende verschrikkingen heen zult komen en dat je daarna bij Mij mag zijn."
Elke dag ging Jezus naar de tempel om onderwijs te geven. De mensen kwamen al vroeg in de morgen naar Hem luisteren. En elke avond ging Hij de stad uit om ergens op de Olijfberg de nacht door te brengen.

22

Ondertussen was het bijna Pasen geworden. Tijdens dat feest eten de Joden alleen brood dat zonder gist gebakken is.
De leidende priesters en godsdienstleraars probeerden nog steeds een listige manier te vinden om Jezus uit de weg te ruimen. Ze wilden Hem doden zonder het risico te lopen dat het volk zich tegen hen zou keren. Want daar waren ze toch wel erg bang voor.
Satan kwam in Judas Iskariot, één van de twaalf discipelen. Daarop ging Judas naar de leidende priesters en de tempelwachters om met hen te overleggen hoe hij hen kon helpen Jezus gevangen te nemen.
Die waren daar natuurlijk blij mee. Zij besloten hem er geld voor te geven.
Judas vond dat best en begon uit te kijken naar een gelegenheid om Jezus te laten gevangen nemen zonder dat de mensen er iets van zouden merken.
Op de eerste dag van het Paasfeest moest in ieder gezin een lam of een geitje worden geslacht.
Toen die dag aanbrak, stuurde Jezus Petrus en Johannes erop uit om het Paasmaal klaar te maken.
"Waar moeten we dat doen?" vroegen ze.
"Zodra jullie de stad binnenkomen", antwoordde Hij, "zul je een man zien die een kruik water draagt. Volg hem en ga hetzelfde huis binnen als hij.
Zeg tegen de huiseigenaar: 'De Meester vraagt of u ons de kamer wilt laten zien waar Hij en Zijn discipelen het Paasmaal kunnen eten.'
Hij zal jullie meenemen naar boven, naar een grote, compleet ingerichte kamer. Maak daar het Paasmaal klaar."
Ze gingen naar de stad en alles was precies zoals Jezus had gezegd. Daar maakten ze het eten klaar.
's Avonds kwam Jezus met de andere apostelen en ze gingen allemaal aan tafel.
Hij zei: "Ik heb er geweldig naar verlangd dit Paasmaal met jullie te eten. Nog even en dan breekt voor Mij een tijd van groot lijden aan.
Ik zeg jullie dat Ik het Paasmaal beslist niet meer zal eten tot het Koninkrijk van God volle werkelijkheid is geworden."
Hij nam een beker wijn, dankte God ervoor en zei tegen Zijn discipelen: "Neem deze beker en drink er allemaal uit,
want Ik zal geen wijn meer drinken tot het Koninkrijk van God is gekomen."
Daarna nam Hij een brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het Zijn discipelen. "Dit is mijn lichaam dat voor jullie wordt gegeven", zei Hij. "Eet het ter herinnering aan Mij."
Na het eten gaf Hij hun de beker en zei: "Deze beker wijn is het teken van Gods nieuwe verbond met jullie. Een verbond dat wordt bekrachtigd door mijn bloed, dat zal vloeien als een offer voor jullie.
Maar hier bij ons aan tafel zit de man die Mij zal verraden.
Het is duidelijk dat Ik moet sterven. Het is een onderdeel van Gods plan. Maar het lot van de man die Mij verraadt, is afschuwelijk."
De discipelen vroegen zich af wie van hen zoiets zou kunnen doen.
Zij kregen ook een meningsverschil over de vraag wie van hen de belangrijkste in het Koninkrijk van God zou zijn.
Jezus kwam tussenbeide en zei: "In deze wereld doen de koningen en heersers met hun onderdanen wat ze willen. En de onderdanen moeten het maar goed vinden.
Maar onder jullie mag dat niet zo zijn.
Wie van jullie het meeste dient, zal je leider zijn. In de wereld zit de meester aan tafel en laat zich door zijn knechten bedienen. Maar hier is het anders. Ik ben jullie Dienaar.
Jullie zijn Mij in deze vreselijk moeilijke dagen altijd trouw gebleven.
Daarom zullen jullie mogen eten en drinken aan mijn tafel in het koninkrijk, dat mijn Vader Mij heeft gegeven.
Jullie zullen op tronen zitten om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.
Simon, Simon, let op. Satan heeft gesmeekt of hij jullie door elkaar mag schudden als tarwe in een zeef.
Maar Ik heb gebeden dat je geloof je niet in de steek zal laten. Wanneer je van je verkeerde weg bent teruggekomen, sterk dan je broeders in hun geloof."
Simon zei: "Here, ik ben bereid met U de gevangenis in te gaan en zelfs de dood."
Maar Jezus antwoordde: "Ik wil je één ding zeggen, Petrus: Voordat de haan kraait, zul je drie keer hebben gezegd dat je Mij niet kent."
Daarna vroeg Jezus Zijn discipelen: "Ik heb jullie er eens zonder geld, tas of extra kleren op uit gestuurd om de mensen het goede nieuws te brengen. Kwamen jullie toen iets tekort?" "Nee, niets", antwoordden ze.
"Maar", ging Hij verder, "neem nu een beurs mee als je er één hebt en een tas. Als je geen zwaard hebt, verkoop dan je mantel. Dan kun je een zwaard kopen.
Want het is bijna zover dat deze profetie zal uitkomen: 'Hij zal worden veroordeeld als een misdadiger.' (A) Alles wat de profeten over Mij hebben geschreven, zal uitkomen."
"Meester, kijk", zeiden ze. "We hebben hier twee zwaarden." "Dat is genoeg!" antwoordde Hij.
Jezus en Zijn discipelen verlieten de kamer en gingen zoals gewoonlijk naar de Olijfberg.
Daar zei Hij tegen hen: "Bid God dat de verleiding jullie niet teveel zal worden."
Hij ging een meter of dertig bij hen vandaan en liet Zich op de knieën vallen.
"Vader", bad Hij, "neem deze beker alstublieft van Mij weg.
Maar wat U wilt zal gebeuren en niet wat Ik wil." Op dat moment kwam een engel uit de hemel om Hem kracht te geven.
En Hij begon vuriger te bidden. Hij was zo verschrikkelijk bang geworden, dat het zweet Hem uitbrak en als grote druppels bloed op de grond viel.
Tenslotte stond Hij op en ging terug naar Zijn discipelen. Hij zag dat ze in slaap waren gevallen, uitgeput van verdriet.
"Hoe is het mogelijk?" zei Hij. "Slapen jullie? Bid God dat de verleiding jullie niet teveel zal worden."
Hij was nog niet uitgesproken of er kwam een troep mannen aan. Judas, één van de twaalf discipelen, ging voor hen uit. Hij liep op Jezus toe en groette Hem met een kus.
"Judas", zei Jezus. "Hoe kun je dit doen? Mij verraden met een kus!"
Toen de andere discipelen zagen wat er ging gebeuren, riepen ze: "Meester, zullen we erop los slaan? We hebben zwaarden bij ons!"
Eén van hen zwaaide met zijn zwaard en sloeg de knecht van de hogepriester het rechteroor af.
"Houd op!" zei Jezus. Hij raakte het gewonde oor aan en genas het.
Daarna zei Hij tegen de leidende priesters, de tempelwachters en de voorname burgers, die met Judas waren meegekomen: "Ben Ik een rover? Waarom hebt u die zwaarden en stokken meegenomen?
Had u Mij niet in de tempel kunnen oppakken? Daar was Ik elke dag. Maar dit is uw moment. De kans van de duivelse macht."
Nadat ze Hem hadden gegrepen, brachten zij Hem naar het paleis van de hogepriester. Petrus volgde Hem op een afstand.
De soldaten maakten op de binnenplaats een vuur en gingen er omheen zitten. Petrus kwam er ook bij.
Een dienstmeisje zag hem in het licht van het vuur zitten en keek hem eens goed aan. "Kijk eens", zei ze, "die man hoorde ook bij Jezus' discipelen!"
"Hoe kom je erbij", antwoordde Petrus. "Ik ken Hem niet eens."
Even later keek iemand hem aan en zei: "U bent wel één van Zijn discipelen!" "Welnee, man!" was Petrus' antwoord.
Ongeveer een uur daarna begon er weer iemand over. "Die man is een discipel van Jezus. Absoluut! Hij komt ook uit Galilea."
Maar Petrus antwoordde: "Man, ik weet niet waar je het over hebt." Op dat moment kraaide ergens een haan.
Jezus keerde Zich om en keek Petrus aan. Petrus herinnerde zich wat Hij had gezegd: "Voordat de haan kraait, zul je drie keer hebben gezegd dat je Mij niet kent."
Huilend liep Petrus de binnenplaats af. Hij was er kapot van.
De soldaten die Jezus moesten bewaken, begonnen een gemeen spel met Hem te spelen.
Zij blinddoekten Hem, sloegen Hem met hun vuisten en zeiden spottend: "Wel, profeet, zeg eens: Wie heeft U geslagen?"
Zij beledigden Hem op de meest grove manier.
Bij het aanbreken van de dag kwam de Hoge Raad bijeen. Jezus werd voorgeleid en moest zeggen of Hij de Christus was of niet. Hij antwoordde: "Als Ik het u zeg, gelooft u Mij toch niet.
U wilt zelfs geen antwoord geven op mijn vragen.
Maar het duurt niet lang meer, of Ik, de Mens, zal zitten op de troon van God, aan Zijn rechterhand."
"U bent dus de Zoon van God?" vroeg de Hoge Raad. Hij antwoordde: "Nu u het zelf zegt: Ja, dat ben Ik."
"Waarom zouden we er nu nog getuigen bij halen?" schreeuwden ze. "We hebben het uit Zijn eigen mond gehoord!"

23

Ze stonden op en brachten Hem met z'n allen naar gouverneur Pilatus.
Ze begonnen Hem meteen te beschuldigen. "Deze man hitst ons volk op tegen de Romeinse bezetters. Hij zegt dat we de keizer geen belasting hoeven te betalen. Hij beweert dat Hij de Christus is, de koning."
Pilatus vroeg Hem: "Bent U de koning van de Joden?" En Jezus antwoordde: "U zegt het!"
"Wel", zei Pilatus tegen de leidende priesters en de andere mensen, "dat is toch geen misdaad!"
Maar zij protesteerden: "Met Zijn toespraken heeft Hij de mensen opgehitst; eerst in Galilea, daarna in Judea en nu zelfs hier in Jeruzalem."
"Komt Hij dan uit Galilea?" vroeg Pilatus.
Toen Pilatus hoorde dat Jezus daar inderdaad vandaan kwam, stuurde hij Hem door naar Herodes, die juist in Jeruzalem was. Want als Galileeër viel Jezus onder het gezag van Herodes.
Herodes was erg blij Jezus te zien. Hij had al veel over Hem gehoord en hoopte reeds lang dat Jezus eens een wonder zou doen waar hij zelf bij was.
Hij vroeg Jezus van alles en nog wat, maar kreeg geen antwoord.
Ondertussen stonden de leidende priester s en de godsdie nstleraars fanatiek allerlei beschuldigingen te schreeuwen.
Tenslotte begonnen Herodes en zijn soldaten Jezus te bespotten en uit te lachen. Ze deden Hem een schitterende koningsmantel om en stuurden Hem naar Pilatus terug.
Herodes en Pilatus waren altijd elkaars vijanden geweest, maar op die dag werden ze de beste vrienden.
Pilatus riep de Joodse leiders en de andere mensen weer bij elkaar en zei:
"U hebt deze Man bij mij gebracht op beschuldiging van opruiende aktiviteiten tegen de staat. Ik heb Hem daarover duidelijk ondervraagd en ben tot de conclusie gekomen dat Hij onschuldig is.
Herodes vond dat blijkbaar ook en heeft Hem naar ons teruggestuurd. Nee, de Man heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat.
Ik zal Hem zweepslagen laten geven en daarna in vrijheid stellen."
Maar de mensen begonnen allemaal luidkeels te schreeuwen: "Hij moet dood!
Laat Barabbas vrij!" Barabbas zat in de gevangenis, omdat hij in Jeruzalem een opstand tegen de regering had geleid en daarbij een moord had gepleegd.
Pilatus ging er tegenin. Hij wilde Jezus vrijlaten. Maar zij schreeuwden: "Kruisigen! U moet Hem kruisigen!"
"Maar waarom dan?" vroeg Pilatus voor de derde keer. "Wat voor kwaad heeft Hij gedaan? Ik zie niet in waarom Hij ter dood veroordeeld moet worden. Ik zal Hem zweepslagen laten geven en in vrijheid stellen."
Maar zij bleven schreeuwen dat Jezus moest sterven. Zij hielden gewoon niet op.
Ten einde raad besloot Pilatus hun maar hun zin te geven. Hij liet Barabbas vrij. Barabbas, de moordenaar. Maar Jezus leverde hij aan hen uit. Ze mochten Hem laten kruisigen.
Zij brachten Jezus naar de plaats van terechtstelling. Onderweg dwongen de soldaten een zekere Simon van Cyrene, die net van het land kwam, het kruis achter Hem aan te dragen.
Er liep een hele massa mensen achter Jezus aan. De vrouwen huilden en jammerden.
Jezus keerde Zich om en zei tegen hen: "Vrouwen van Jeruzalem, huil niet om Mij.
Huil om uzelf en om uw kinderen. Er komt een tijd dat de vrouwen die geen kinderen hebben gehad, benijd zullen worden.
In die dagen zullen de mensen erom smeken dat de bergen op hen vallen en dat de heuvels hen bedekken.
Want als dit met Mij gebeurt, wat zal u dan overkomen?"
Twee misdadigers werden samen met Hem naar de plaats van terechtstelling gebracht.
'Schedel' of 'Golgotha' heette die plaats. Daar werden ze alle drie gekruisigd. Jezus in het midden en de twee misdadigers aan weerszijden van Hem.
"Vader", zei Jezus, "vergeef het deze mensen. Zij weten niet wat ze doen." De soldaten verdeelden Zijn kleren onder elkaar door erom te loten.
De mensen stonden toe te kijken. En de Joodse leiders deden niets dan Hem bespotten en uitlachen. "Hij heeft anderen gered", hoonden ze. "Laten we nu eens kijken of Hij Zichzelf kan redden; of Hij werkelijk de Christus is."
De soldaten lachten Hem ook uit en gaven Hem zure wijn te drinken.
Ze zeiden: "Zeg, koning van de Joden! Red Uzelf!"
Boven zijn hoofd hing een bordje met de woorden: "Dit is de Koning van de Joden".
Eén van de misdadigers die naast Hem hing, zei spottend: "Zo, U bent dus de Christus? Bewijs dat eens. Red Uzelf en ons."
Maar de ander snoerde hem de mond. "Heb je nu nog geen ontzag voor God, zo vlak voor de dood?
Wij krijgen ons verdiende loon, maar deze Man heeft niets verkeerds gedaan."
Hij zei tegen Jezus: "Jezus, denk aan mij als U in Uw koninkrijk komt."
Jezus antwoordde: "Vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn. Daar kunt u zeker van zijn."
Tegen de middag werd het in het hele land donker. Dat duurde tot een uur of drie.
Het zonlicht was weg. Plotseling scheurde het zware gordijn in de tempel doormidden.
Op dat moment riep Jezus: "Vader, Ik vertrouw mijn geest aan U toe!" En met die woorden blies Hij Zijn laatste adem uit.
De Romeinse officier begreep dat God de hand in dit alles had en zei vol ontzag: "Deze Man was werkelijk onschuldig."
De vele mensen die naar de kruisiging waren komen kijken, gingen naar huis nadat ze dit allemaal hadden gezien. Ze sloegen zich op de borst van berouw en verdriet.
Jezus' vrienden en ook de vrouwen die met Hem uit Galilea waren meegekomen, stonden op een afstand te kijken.
Een zekere Jozef, die lid was van de Hoge Raad en uit de stad Arimathea kwam, ging naar Pilatus. Hij vroeg of hij het lichaam van Jezus mocht hebben. Deze Jozef was een goed en rechtvaardig man. Hij geloofde dan ook dat Jezus de lang verwachte Christus was. Hij was het helemaal niet eens geweest met de beslissing en het optreden van de andere Joodse leiders.
Nadat hij het lichaam van Jezus van het kruis had afgenomen, wikkelde hij het in een lang stuk linnen. Daarna legde hij het in een nog niet eerder gebruikt graf, dat in de rotsen was uitgehakt.
De vrijdagmiddag was bijna voorbij. De sabbat zou beginnen.
De vrouwen die met Jezus uit Galilea waren meegekomen, gingen mee naar het graf en zagen hoe het lichaam erin werd gelegd.
Daarna gingen ze naar huis en maakten speciale kruiden en olie klaar om Hem te balsemen. Op de sabbat (A) namen ze rust. Dat is volgens de Joodse wet verplicht.

24

Op zondagmorgen vroeg gingen ze meteen naar het graf. Ze hadden de speciale kruiden bij zich.
Maar ze ontdekten dat de steen voor de ingang was weggerold.
Toen ze naar binnen stapten, zagen ze dat het lichaam van de Here Jezus er niet meer was.
Ze wisten niet wat ze daarmee aan moesten. Plotseling waren er twee mannen bij hen, in blinkende kleren.
De schrik sloeg de vrouwen om het hart en ze bogen zich diep neer. De mannen vroegen: "Waarom komt u in een graf zoeken naar de Levende?
Hij is hier niet. Hij leeft weer! Herinnert u zich niet wat Hij heeft gezegd toen u nog met Hem in Galilea was?
Hij zei immers dat Hij door verraad in de handen van slechte mensen zou vallen en door hen gekruisigd zou worden. Maar ook dat hij op de derde dag uit de dood zou opstaan."
Zij herinnerden zich dat Hij dat inderdaad had gezegd. Ze holden terug naar Jeruzalem om aan Zijn elf discipelen en al de anderen te vertellen wat er gebeurd was.
Maar toen de vrouwen (het waren Maria van Magdala, Johanna, Maria (de moeder van Jakobus) en verschillende anderen
het aan de mannen vertelden, wilden die hen niet geloven. Ze zeiden dat het onzin was.
Petrus liep toch vlug naar het graf om eens te kijken. Hij bukte zich voorover, keek naar binnen en zag alleen de lege windsels liggen. Op weg terug vroeg hij zich verwonderd af wat er gebeurd kon zijn.
Diezelfde dag waren twee van Jezus' discipelen op weg naar het dorp Emmaüs, tien kilometer buiten Jeruzalem.
Ze spraken met elkaar over alle gebeurtenissen.
Terwijl ze zo liepen te praten, haalde iemand hen in en liep met hen mee.
Het was Jezus Zelf! Maar zij herkenden Hem niet. Ze waren verblind.
"Waarover loopt u zo druk te praten?" vroeg Hij.
Ze bleven stilstaan en keken Hem met droevige ogen aan. Een van hen, Kleopas, zei: "U bent zeker de enige in heel Jeruzalem die niet weet wat voor verschrikkelijke dingen er de afgelopen dagen zijn gebeurd!"
"Wat voor dingen dan?" vroeg Jezus. "Wel", zeiden ze, "wat ze hebben gedaan met Jezus van Nazareth. Die Man was een profeet. Hij deed ongelooflijke wonderen en was een geweldige leraar. Hij stond hoog in aanzien bij God en de mensen.
Maar de hogepriesters en leiders van ons volk hebben Hem gevangen genomen en uitgeleverd aan de Romeinen. En die hebben Hem gekruisigd.
Wij dachten nog wel dat Hij de Christus was, de bevrijder van Israël. Maar het is nu al de derde dag sinds ze Hem hebben gedood.
Een paar vrouwen van onze groep kwamen vandaag met een wonderlijk verhaal. Ze vertelden dat ze vanmorgen vroeg bij Jezus' graf waren geweest en
dat Zijn lichaam weg was. Ze hadden ook engelen gezien die zeiden dat Hij leeft.
Een paar van ons gingen er onmiddellijk heen om te kijken. En inderdaad, het lichaam was weg, zoals de vrouwen hadden gezegd. Maar Jezus zagen ze niet."
Jezus zei tegen hen: "Wat bent u toch dom! Wat hebt u moeite om alles te geloven wat door de profeten is gezegd.
De Christus moest immers al die vreselijke dingen doormaken voor Hij Zijn heerlijkheid zou binnengaan?"
Hij herinnerde hen aan allerlei gedeelten uit de boeken van Mozes en de profeten. Hij legde hun uit wat ze betekenden en wat ze over de Christus zeiden.
Ondertussen waren ze bijna bij het dorp gekomen waar ze moesten zijn.
Jezus deed alsof hij verder wilde lopen, maar zij lieten Hem niet gaan en zeiden: "Blijf vannacht bij ons. Het is al te laat geworden om nog verder te reizen."
Hij ging met hen mee naar huis om er de nacht door te brengen. Terwijl ze met elkaar aan tafel zaten, nam Hij het brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het hun.
Plotseling gingen hun ogen open en herkenden zij Hem. Op hetzelfde moment was Hij verdwenen.
Ze zeiden tegen elkaar: "Weet je nog hoe diep we in ons hart geraakt werden, toen Hij met ons liep te praten en ons een glasheldere uitleg gaf over wat in de Boeken staat?
Ze stonden onmiddellijk op en liepen vlug terug naar Jeruzalem. Daar vonden ze de elf discipelen van Jezus en Zijn andere volgelingen allemaal bij elkaar.
Zodra die hen zagen, zeiden ze: "Het is toch waar! De Here is weer levend geworden! Simon heeft Hem gezien!"
De twee mannen uit Emmaüs vertelden dat zij Jezus ook hadden gezien. Dat Hij met hen was meegelopen en dat ze Hem pas hadden herkend toen Hij het brood brak.
Terwijl zij nog aan het vertellen waren, stond Jezus plotseling bij hen.
Ze schrokken allemaal en dachten dat Hij een geest was.
"Waarom zijn jullie zo van streek?" vroeg Hij. "Waarom twijfelen jullie eraan of Ik het werkelijk ben?
Kijk maar eens naar mijn handen en mijn voeten. Ik ben het echt. Ik ben geen geest. Voel maar. Jullie zien toch wel dat Ik een lichaam heb? En een geest heeft geen lichaam."
Terwijl Hij dit zei, liet Hij Zijn handen en voeten zien.
Hoewel ze heel blij waren, leek hun dit te mooi om waar te zijn. Ze konden het gewoon niet geloven. Om hen te overtuigen, zei Hij: "Hebben jullie hier iets te eten?"
Ze gaven Hem een stuk geroosterde vis en zagen dat Hij het opat. Hij zei: "Herinneren jullie je niet meer wat Ik heb gezegd, toen Ik nog bij jullie was?
Ik heb gezegd dat alles wat over Mij in de boeken van Mozes en de profeten en in de Psalmen staat, werkelijkheid moet worden."
Hij legde hun uit wat in die boeken stond; zo duidelijk dat ze het ineens helemaal begrepen.
"Dus", zei Hij, "het was al lang voorzegd dat de Christus zou lijden en sterven. En op de derde dag zou Hij weer levend worden.
Van Jeruzalem uit zou dit bericht over de hele wereld uitgaan: 'Ieder die zijn zonden aan Christus belijdt, krijgt vergeving.'
Jullie hebben nu zelf gezien dat deze woorden zijn uitgekomen.
Luister: Ik zal de Heilige Geest sturen. Hij zal over jullie komen, zoals mijn Vader heeft beloofd. Blijf hier in de stad wachten tot jullie kracht uit de hemel hebben ontvangen."
Toen nam Jezus hen mee naar Bethanië. Hij hief Zijn handen op en zegende hen.
Terwijl Hij dat deed, werd Hij opgenomen in de hemel.
Zij vielen in aanbidding voor Hem neer. Daarna gingen zij met grote vreugde terug naar Jeruzalem.
Ze bleven voortdurend in de tempel om God te eren en te danken.

Holder of rights
Multilingual Bible Corpus

Citation Suggestion for this Object
TextGrid Repository (2025). Dutch Collection. Luke (Dutch). Luke (Dutch). Multilingual Parallel Bible Corpus. Multilingual Bible Corpus. https://hdl.handle.net/21.11113/0000-0016-93FD-5