1

1-3 Koning Ahasveros was een machtig koning. Hij heerste over het enorme rijk van Perzië en Medië. Dat strekte zich met zijn 127 gewesten uit van India tot Ethiopië. In zijn derde regeringsjaar gaf de koning een onvoorstelbaar groot feest in zijn paleis in de stad Susan. Alle gouverneurs, topambtenaren en de hele legerleiding werden uitgenodigd. Uit alle delen van zijn rijk kwamen de gasten.
De feestelijkheden duurden een half jaar. Het was één grote demonstratie van rijkdom, pracht en praal.
Na afloop van deze festiviteiten gaf de koning een apart feest voor alle mannelijke leden van zijn hofhouding: van kamerheer tot keukenknecht. Zeven dagen lang vierden ze feest in de voorhof van de paleistuin.
Groene, witte en blauwe gordijnen waren met linnen en purperen koorden vastgemaakt aan zilveren knoppen. Deze waren weer aan witmarmeren zuilen bevestigd. Gouden en zilveren rustbedden stonden op een mozaïekvloer van albast, witmarmer, parelmoer en stenen van allerlei kleuren.
De gasten dronken uit gouden bekers, elk van een ander ontwerp. Er was koninklijke wijn in overvloed, zoals men van een koning mocht verwachten.
Er gold maar één beperking op het drinken: niemand werd gedwongen meer te nemen dan hij wilde. Maar verder mocht iedereen net zoveel drinken als hij wilde. De koning had dat tegen zijn hooggeplaatste hoffunctionarissen gezegd.
Tegelijkertijd gaf koningin Vasthi een feest voor de vrouwen in het paleis.
Op de slotdag riep de halfdronken koning zijn zeven persoonlijke bedienden Mehuman, Bizta, Harbona, Bigta, Abagta, Zethar en Karkas bij zich.
Hij beval hun koningin Vasthi te halen. Zij moest haar kroon dragen, zodat alle gasten haar schoonheid konden bewonderen, want zij was een bijzonder mooie vrouw.
Maar toen zij het bevel van de koning aan koningin Vasthi overbrachten, weigerde zij te komen. Dit maakte de koning woedend.
Hij raadpleegde echter eerst zijn adviseurs, want hij deed nooit iets buiten hen om. Het waren wijze mannen, die kennis bezaten van astrologie en rechtsgeleerdheid.
Deze mannen heetten Karsena, Sethar, Admatha, Tarsis, Meres, Marsena en Memukan. Zij waren niet alleen de persoonlijke vrienden van de koning, maar ook zijn hoogste regeringsambtenaren.
"Vertel mij wat ik moet doen", vroeg hij hun. "Wat moet volgens de wet gebeuren met een koningin die heeft geweigerd een bevel van de koning te gehoorzamen? Nota bene een bevel dat op de juiste wijze via zijn hovelingen aan haar is overgebracht."
Memukan antwoordde namens de anderen: "Koningin Vasthi heeft zich niet alleen tegen u misdragen, maar ook tegen al uw regeringsvertegenwoordigers en onderdanen.
Deze daad zal algemeen bekend worden en overal zullen vrouwen hun man ongehoorzaam worden als zij horen wat koningin Vasthi heeft gedaan.
Nog voor deze dag om is, horen onze vrouwen, overal in het hele rijk, hoe de koningin zich heeft misdragen. Zij zullen een voorbeeld aan haar nemen en net zo tegen hun echtgenoten beginnen te praten. Dit zal veel minachting en woede opwekken.
Wij stellen voor dat u, als u het goed vindt, een koninklijk besluit uitvaardigt. Een wet van Meden en Perzen, die niet kan worden herroepen. Daarin kondigt u aan dat koningin Vasthi uit uw nabijheid wordt gebannen. En u maakt bekend een nieuwe koningin te zullen kiezen die zich waardiger gedraagt.
Als dit besluit wordt afgekondigd in uw hele rijk, zullen alle mannen (ongeacht hun rang of stand) weer worden gerespecteerd door hun echtgenotes!"
De koning en de andere adviseurs vonden dit een uitstekend voorstel. Dus volgde hij Memukans raad op
en stuurde brieven naar alle gewesten, elk in hun eigen taal. Hij benadrukte dat in huis de mannen de leiding hadden en hun gezag niet moesten laten betwisten.

2

Nadat Ahasveros' woede was bedaard, begon hij over de zaak met Vasthi te piekeren: hij zou haar nu nooit meer zien.
Daarom zeiden zijn hovelingen: "Laten wij de mooiste meisjes uit uw rijk uitzoeken en bij u brengen.
Wij zullen in alle gewesten ambtenaren aanstellen om deze meisjes te selecteren voor de koninklijke harem. Hegai, de harembewaker, zal zorgen dat zij de beschikking krijgen over schoonheidsmiddelen.
Het meisje dat u daarna het best bevalt, zal koningin worden in plaats van Vasthi." De koning vond dit natuurlijk een prachtig voorstel en liet het onmiddellijk uitvoeren.
Nu woonde in Susan een Joodse man, Mordechai. Hij hoorde bij de stam Benjamin en was de zoon van Jaïr, de zoon van Simeï, de zoon van Kis.
Bij de verwoesting van Jeruzalem was hij gevangen genomen. Samen met koning Jechonja van Juda en vele anderen was hij door koning Nebukadnezar in ballingschap weggevoerd naar Babel.
Mordechai was de pleegvader van een bijzonder knap en aantrekkelijk meisje, Hadassa (zij werd ook wel Esther genoemd). Zij was de dochter van zijn oom. Hij had haar na de dood van haar ouders als dochter aangenomen.
Als gevolg van het koninklijk besluit werd ook Esther, samen met vele andere meisjes, naar de harem in het paleis in Susan gebracht.
Hegai, die voor de harem verantwoordelijk was, raakte onder de indruk van haar schoonheid. Hij deed zijn best het haar naar de zin te maken en liet onmiddellijk speciale maaltijden en schoonheidsmiddelen voor haar komen. Zij kreeg de zeven beste dienaressen van het paleis. Hegai liet haar in het mooiste deel van de harem wonen.
Maar Esther had niemand verteld dat zij een Joodse was. Mordechai had haar de raad gegeven haar afkomst geheim te houden.
Haar pleegvader kwam elke dag naar de voorhof van de harem om te informeren hoe Esther het maakte en wat met haar zou gebeuren.
Voordat een meisje de nacht mocht doorbrengen met koning Ahasveros, moest zij eerst twaalf maanden lang een schoonheidsbehandeling ondergaan. Om te beginnen moest een meisje een half jaar mirre-olie gebruiken. Daarna nog eens zes maanden speciale parfums en andere schoonheidsmiddelen.
Wanneer het haar beurt was met de koning te slapen, kreeg zij de mooiste kleren en juwelen. Die moesten haar schoonheid beter laten uitkomen.
's Avonds werd zij meegenomen naar de vertrekken van de koning en 's ochtends naar een tweede harem gebracht. Daar woonden de vrouwen van de koning. Zij stonden onder de hoede van Saäsgaz, een andere hoveling van de koning. Een meisje bleef daar de rest van haar leven wonen zonder de koning ooit weer te zien. Tenzij zij goed bij hem in de smaak was gevallen en hij haar bij naam liet roepen; dan mocht zij terugkomen.
Toen was Esther aan de beurt om naar de koning te gaan. Zij volgde het advies op van Hegai, de harembewaker en kleedde zich volgens zijn aanwijzingen. Iedereen vond dat zij er prachtig uitzag!
In de tiende maand van het zevende jaar van Ahasveros' regering werd Esther naar het paleis van de koning gebracht.
De koning hield meer van haar dan van alle andere meisjes. Hij was zo verrukt over haar dat hij de koninklijke kroon op haar hoofd zette en haar tot koningin uitriep in plaats van Vasthi!
Om deze heuglijke gebeurtenis te vieren, gaf hij een diner voor al zijn gouverneurs en regeringsambtenaren. Hij deelde geschenken uit en stelde de gewesten vrij van belasting.
Enige tijd daarna gaf de koning opnieuw bevel mooie, jonge meisjes bijeen te brengen. Intussen was Mordechai een vertrouwde verschijning in het paleis geworden.
Esther had nog niemand verteld dat zij een Joodse was, want zij bleef Mordechai gehoorzamen, net als toen zij nog bij hem woonde.
Toen Mordechai op zekere dag in het paleis aan het werk was, smeedden twee verbitterde poortwachters van het paleis een samenzwering. Het waren Bigtan en Teres. Zij wilden de koning vermoorden.
Dit kwam Mordechai ter ore en hij speelde deze inlichtingen door naar koningin Esther. Zij vertelde het de koning en noemde daarbij Mordechai's naam.
Er werd een onderzoek ingesteld, waarbij de twee mannen schuldig werden bevonden en opgehangen. (A) Dit hele voorval werd onder het toeziend oog van de koning vastgelegd in de jaarboeken met de geschiedenis van koning Ahasveros.

3

Korte tijd daarna benoemde koning Ahasveros Haman, de zoon van de Agagiet Hammedatha, tot eerste minister. Hij was, na de koning, de machtigste man van het rijk.
Alle dienaren van de koning maakten een zeer diepe buiging wanneer Haman passeerde, want zo had de koning het bevolen. Maar Mordechai weigerde te buigen en hem eer te bewijzen.
"Waarom gehoorzaamt u de koning niet?" vroegen de anderen hem dag aan dag. Maar hij bleef weigeren te buigen. Tenslotte vertelden zij het Haman om te zien of Mordechai zijn gedrag kon volhouden. Want hij had als excuus aangevoerd dat hij Jood was.
Haman was woedend toen hij merkte dat Mordechai niet voor hem boog.
Hij besloot niet alleen Mordechai te straffen, maar ook hard op te treden tegen diens volk, de Joden. Hij wilde alle Joden in Ahasveros' rijk uitroeien!
In de eerste maand van het twaalfde regeringsjaar van Ahasveros bepaalde men wat de meest geschikte tijd voor deze aktie was. Daartoe wierp men het lot, ook wel 'pur' genoemd. Het lot gaf de laatste maand van het volgende jaar aan als de beste tijd.
Haman benaderde de koning over deze kwestie. "Er is een bepaald volk dat verspreid over al uw gewesten woont", begon hij. "Hun wetten verschillen van die van alle andere volken. En deze mensen weigeren uw wetten te gehoorzamen. Daarom hoort u hen niet in leven te laten.
Als u het goed vindt, geef dan bevel dat zij moeten worden uitgeroeid. Om de kosten van deze zuivering te dekken, zal ik een bedrag ter waarde van 360.000 kilo zilver in de koninklijke schatkist storten."
De koning keurde het plan goed. Hij nam, om zijn besluit te bevestigen, zijn zegelring van zijn vinger en gaf die aan Haman, de jodenhater.
"Houd dat geld maar", zei hij. "Ga uw gang en doe met dat volk wat u wilt."
Een week of twee later liet Haman alle koninklijke secretarissen bij zich komen. Hij dicteerde hun brieven voor de gouverneurs en regeringsvertegenwoordigers in het hele rijk. De brieven waren voor elk gewest gesteld in hun eigen taal. Zij werden namens koning Ahasveros getekend en met zijn zegelring verzegeld.
Ijlboden brachten de brieven naar alle gewesten van het rijk. Zo werd overal dit bevel bekend: "Alle Joden (jong en oud, ook vrouwen en kinderen) moeten worden gedood op de dertiende dag van de twaalfde maand van het volgende jaar. Hun bezittingen mogen in beslag worden genomen."
In de brief stond dat een afschrift van de brief als wet moest worden uitgevaardigd in elk gewest. Elk volk moest het horen. Dan zou iedereen weten wat hem die dag te doen stond.
De ijlboden vertrokken in grote haast, nadat het bevel eerst was bekendgemaakt in de stad Susan. En terwijl de koning en Haman samen dronken, raakte de stad in rep en roer.

4

Toen Mordechai hoorde wat er was gebeurd, scheurde hij zijn kleren, kleedde zich in een zak en strooide as op zijn hoofd als teken van zware rouw. Zo liep hij luid jammerend door de stad.
Voor de paleispoort bleef hij staan, want het was verboden in rouwkleding het paleis binnen te gaan.
In alle gewesten waar het besluit van de koning bekend was geworden, verkeerden de Joden in diepe rouw. Zij vastten, huilden en jammerden. Velen sliepen op een bed, gemaakt van zakken en as.
Toen Esthers dienaressen en hovelingen haar vertelden van Mordechai's gedrag, schrok zij hevig. Zij stuurde hem onmiddellijk andere kleren om de rouwkleding te vervangen. Maar hij weigerde deze aan te nemen.
Toen liet zij Hathach komen, één van de hovelingen van de koning die was aangesteld als haar bediende. Zij droeg hem op Mordechai te vragen wat er aan de hand was en wat zijn gedrag te betekenen had.
Hathach ging naar het plein voor de paleispoort, waar Mordechai stond.
Mordechai vertelde hem het hele verhaal. Hij noemde ook precies het bedrag dat Haman had beloofd aan de koninklijke schatkist te zullen schenken voor het uitmoorden van de Joden.
Ook gaf hij Hathach een afschrift van het koninklijk besluit om de Joden uit te roeien. "Laat dit aan Esther zien", zei hij. "Leg haar uit wat er is gebeurd. Laat haar naar de koning gaan en hem om genade smeken voor haar volk."
Hathach bracht Mordechai's woorden over aan Esther.
Zij stuurde hem opnieuw naar Mordechai met de volgende boodschap:
"De hele wereld weet dat iedereen (of het nu een man of een vrouw is) die zonder geroepen te zijn, naar de koning gaat in de binnenste voorhof, gedoemd is te sterven. Tenzij de koning hem zijn gouden scepter aanreikt; dan is zijn leven veilig. Het is nu al een maand geleden sinds ik bij de koning ben geroepen."
Mordechai antwoordde: "Denk je dat jij in het paleis aan de dood zult ontsnappen, terwijl alle andere Joden worden vermoord?
Als jij in een tijd als deze blijft zwijgen, zullen wij ons wel op een andere manier redden. Maar jij en je familie zullen omkomen. En wie weet of jij niet juist met het oog op deze tijd in het paleis bent terechtgekomen?"
Toen liet Esther aan Mordechai zeggen: "Roep alle Joden uit Susan bij elkaar en vast voor mij. Eet of drink niet gedurende drie dagen en nachten. Mijn dienaressen en ik zullen hetzelfde doen. Daarna zal ik, ondanks het verbod, naar de koning gaan. Als ik dan moet sterven, dan zij het zo."
Mordechai deed wat Esther hem had gevraagd.

5

Drie dagen later trok Esther haar koninklijke gewaad aan en betrad de binnenste voorhof tegenover de koningszaal. De koning zat op zijn troon tegenover de ingang van de zaal.
Toen viel zijn blik op koningin Esther in de binnenste voorhof. Meteen verwelkomde hij haar en reikte haar zijn gouden scepter. Esther kwam daarop dichterbij en raakte de spits van de scepter aan.
De koning vroeg: "Wat is er, koningin Esther? Kan ik iets voor je doen? Al wilde je mijn halve koninkrijk hebben, ik zou het je geven."
Zij antwoordde: "Als het uwe majesteit behaagt, nodig ik u en Haman uit voor een diner, dat ik vandaag geef ter ere van u."
De koning wendde zich tot zijn dienaren. "Ga vlug Haman halen", zei hij. Zo gingen Haman en de koning naar Esthers feestmaaltijd.
Nadat de wijn was ingeschonken, vroeg de koning aan Esther: "Zeg mij nu wat je wilt en ik zal het je geven, al was het mijn halve koninkrijk!"
Zij antwoordde: "Ik heb één verzoek. Het is mijn grootste wens dat, als uwe majesteit mij een gunst wil bewijzen en mijn verzoek wil inwilligen, u morgen weer met Haman naar een diner komt dat ik voor u klaarmaak. D n zal ik uw vraag beantwoorden."
Vrolijk stond Haman na de maaltijd van tafel op. Toen hij echter Mordechai bij de poort zag zitten zonder zich te verroeren of op te staan, sloeg zijn humeur in één klap om. Hij werd razend.
Maar hij wist zich te beheersen en ging naar huis. Hij liet zijn vrienden en zijn vrouw Zeres bij zich komen.
Zij moesten aanhoren hoe hij begon op te scheppen over zijn grote rijkdom, zijn vele kinderen en de eervolle benoeming die de koning hem had verleend. Hij liep vreselijk te pronken met het feit dat hij de op één na machtigste man van het rijk was geworden.
En alsof dit nog niet genoeg was, zei hij: "Bovendien heeft koningin Esther alleen de koning en mij uitgenodigd aan haar diner. En voor morgen zijn wij wéér uitgenodigd!
Maar toch", voegde hij er somber aan toe, "valt dit alles in het niet als ik die Jood Mordechai bij de poort zie zitten. Die man weigert voor mij te buigen."
Zijn vrouw Zeres en zijn vrienden gaven hem de raad een twintig meter hoge galg te bouwen. "Vraag de koning morgenochtend of Mordechai daaraan mag worden opgehangen", zeiden zij. "Daarna kun je vrolijk feestvieren met de koning op Esthers diner." Haman vond dit een prachtig plan en liet onmiddellijk een galg maken.

6

Die nacht kon de koning niet in slaap komen. Daarom besloot hij zich wat te laten voorlezen. Hij vroeg om de jaarboeken met de geschiedenis van zijn koninkrijk.
Op een gegeven moment hoorde hij de passage waarin stond dat Mordechai een samenzwering had ontmaskerd van Bigtan en Teres, twee poortwachters van het paleis. Die twee hadden het plan beraamd de koning te vermoorden.
"Wat voor beloning hebben wij Mordechai hiervoor gegeven?" vroeg de koning zijn dienaren. "Hij heeft nooit iets gekregen", antwoordden zij.
"Wie is op het ogenblik in de buitenste voorhof?" vroeg de vorst. Nu was Haman juist de buitenste voorhof ingelopen. Hij was van plan de koning te vragen of hij Mordechai mocht ophangen aan de pasgebouwde galg.
De dienaren antwoordden: "Haman staat buiten te wachten." "Laat hem binnenkomen", beval de koning.
Toen Haman was binnengekomen, vroeg de koning: "Wat kan ik doen voor iemand aan wie ik graag eer wil bewijzen?" Haman dacht bij zichzelf: "Aan wie zou de koning anders eer willen bewijzen dan aan mij?"
Daarom antwoordde hij: "Laat een koninklijk gewaad halen dat u zelf hebt gedragen. Haal ook één van uw paarden en uw kroon.
Laat één van uw aanzienlijkste hofleden die man helpen dat gewaad aan te trekken. Daarna moet hij hem op uw paard door de stad leiden en voor hem uit roepen: 'Dit doet de koning met de man aan wie hij eer wil bewijzen!"
"Prachtig!", zei de koning tegen Haman. "Haal snel de kleren en het paard. Doe wat u hebt gezegd bij de Jood Mordechai. Hij bevindt zich bij de paleispoort. Doe precies wat u hebt voorgesteld."
Toen haalde Haman de kleren en trok deze bij Mordechai aan. Hij hielp hem op het paard van de koning en leidde hem door de straten van de stad. "Zo doet de koning met de man aan wie hij eer wil bewijzen!", riep hij steeds.
Na afloop van dit eerbetoon ging Mordechai terug naar zijn werk. Maar Haman haastte zich diep vernederd naar huis.
Hij vertelde zijn vrouw en vrienden wat hem was overkomen. Zij zeiden: "Als Mordechai een Jood is, lukken je plannen tegen hem nooit. En als je tegen hem blijft strijden, zal dat fatale gevolgen hebben."
Zij waren nog niet uitgesproken of enkele hofleden dienden zich aan om hem te begeleiden naar Esthers diner.

7

De koning en Haman zaten aan bij het diner bij Esther.
Nadat de wijn was ingeschonken, vroeg de koning opnieuw: "Welk verzoek heb je, koningin Esther? Wat wil je? Ja, wat het ook is, ik zal het je geven, zelfs al was het mijn halve koninkrijk!"
Eindelijk kwam de koningin met haar vraag voor de dag: "Als u mij een gunst wilt bewijzen, koning, en als het uwe majesteit behaagt,
red dan mijn leven en dat van mijn volk! Want mijn volk en ik zijn verkocht aan degenen, die ons willen uitroeien. Wij zijn gedoemd te sterven. Waren wij als slaven verkocht, dan had ik misschien gezwegen. Hoewel ook in dat geval uwe majesteit onmetelijke schade zou worden toegebracht; een schade die door geen enkel geldbedrag te vergoeden is."
"Waar heb je het over?" vroeg de koning verbaasd. "Wie durft het in zijn hoofd te halen jou iets aan te doen?"
"Daar zit hij", antwoordde Esther, "Haman is de vijand, die ons bedreigt!" Haman werd bleek van angst toen hij hun gezichten zag.
Woedend sprong de koning van tafel op en liep de tuin in. Haman bleef achter om de koningin te smeken zijn leven te redden. Want hij wist dat hij ten dode opgeschreven was.
In diepe wanhoop viel hij neer op het rustbed waarop koningin Esther lag, juist op het moment waarop de koning uit de paleistuin terugkwam. "Wat?" bulderde de koning. "Durf je ook nog de koningin in mijn paleis, onder mijn ogen te verkrachten?" Nadat de koning de veroordeling had uitgesproken, bedekte men Hamans gezicht.
Harbona, één van de hofleden, zei: "Majesteit, Haman heeft juist een twintig meter hoge galg laten bouwen. Daaraan wilde hij Mordechai ophangen, de man die uw leven heeft gered! De galg staat bij Hamans huis."
"Hang Haman daaraan op", beval de koning. Zo vond Haman de dood aan de galg die hij voor Mordechai had gebouwd. Toen nam de woede van de koning af.

8

Die dag schonk koning Ahasveros alle bezittingen van Haman, de jodenhater, aan koningin Esther. Mordechai werd bij de koning geroepen, want Esther had de koning verteld dat hij haar neef en pleegvader was.
De koning deed zijn zegelring af, die hij van Haman had teruggenomen. Hij gaf deze aan Mordechai en Esther stelde hem aan als beheerder van Hamans bezittingen.
Esther ging opnieuw naar de koning en knielde voor hem neer. Onder tranen smeekte zij hem Hamans vreselijke plan tegen de Joden te verijdelen.
De koning reikte haar weer zijn gouden scepter toe. Esther stond op en ging voor de koning staan.
Zij zei: "Majesteit, als u mij een gunst wilt bewijzen en als u het met mij eens bent, stuur dan opnieuw een brief rond in uw rijk. Herroep daarin Hamans bevel om alle Joden in uw rijk uit te roeien.
Want hoe zou ik het kunnen aanzien dat mijn volk wordt afgeslacht en uitgemoord?"
Koning Ahasveros zei tegen koningin Esther en de Jood Mordechai: "Ik heb Esther Hamans bezittingen gegeven en hem laten ophangen, omdat hij probeerde de Joden uit te roeien.
Nu mag u in mijn naam aan de Joden schrijven wat u maar wilt. Verzegel die brief met mijn zegel, zodat die niet kan worden herroepen."
Onmiddellijk werden de secretarissen van de koning ontboden; dat was op de drieëntwintigste dag van de derde maand. Mordechai dicteerde hun brieven aan de Joden, de gouverneurs en andere regeringsvertegenwoordigers van alle 127 gewesten, van India tot Ethiopië. Voor elk volk, ook voor de Joden, werden de brieven geschreven in hun eigen taal.
Zij werden geschreven uit naam van koning Ahasveros, verzegeld met zijn zegel en met koeriers verstuurd. Deze reden op paarden uit de koninklijke stallen.
Dit besluit gaf de Joden in alle steden toestemming zich te verenigen voor hun verdediging. Zij mochten hun aanvallers en hun gezinnen doden en hun bezittingen in beslag nemen.
De dag die hiervoor voor alle gewesten van koning Ahasveros was uitgekozen, was de dertiende van de twaalfde maand.
Een afschrift van deze brief moest overal als wet worden uitgevaardigd. Elk volk moest ervan op de hoogte worden gebracht. De Joden kregen de opdracht die dag klaar te staan om zich op hun vijanden te wreken.
Op bevel van de koning vertrokken de koeriers met de grootste spoed. Zij stoven weg op paarden uit de koninklijke stallen. Ook in de stad Susan werd het besluit bekend gemaakt.
Mordechai trok een purperen en linnen koninklijk gewaad aan. Hij zette een grote gouden kroon op zijn hoofd en sloeg een mantel van fijn linnen en purperen stof om. Zo verliet hij de koning. Hij liep door de straten van de stad, die waren gevuld met juichende mensen.
Wat waren de Joden blij en opgelucht! Iedereen bewees hun grote eer.
In elke stad en elk gewest waar het koninklijk besluit werd bekend gemaakt, raakten de Joden buiten zichzelf van blijdschap. Zij gaven een feestmaal en riepen die dag tot feestdag uit. Talloze mensen deden alsof zij Joden waren, uit angst dat de Joden hun iets zouden aandoen.

9

De dag brak aan waarop de twee besluiten van de koning van kracht werden. De vijanden van de Joden hadden gehoopt hen die dag te kunnen vermoorden. Maar de rollen werden omgekeerd: de Joden overweldigden hun belagers!
Overal kwamen zij bij elkaar om zich te verdedigen tegen mogelijke aanvallers. Maar niemand probeerde het. Iedereen was bang voor hen.
Alle gewestelijke regeringsvertegenwoordigers (de gouverneurs en andere ambtenaren) kozen de kant van de Joden uit angst voor Mordechai.
Want Mordechai was een belangrijk man geworden. Hij raakte meer en meer bekend in het hele rijk. Zijn invloed en macht werden steeds groter.
Op die bewuste dag doodden de Joden al hun vijanden. Zij konden lukraak hun gang gaan.
Zij doodden zelfs 500 man in Susan.
Ook vermoorden zij de tien zonen van de Jodenhater Haman, de zoon van Hammedatha. Deze heetten: Parsandatha, Dalfon, Aspatha, Poratha, Adalja, Aridatha, Parmasta, Arisai, Aridai en Waizatha.
Maar van Hamans bezittingen bleven zij af.
Die avond berichtte men de koning hoeveel mensen in Susan waren omgekomen.
Hij liet koningin Esther bij zich komen. "De Joden hebben alleen al in Susan 500 man gedood", riep hij uit. "Ook Hamans tien zonen zijn gedood. Ik vraag mij af hoeveel slachtoffers dan wel in de andere gewesten zijn gevallen! Wil je mij soms nog iets vragen? Zeg het mij en ik zal het doen."
Esther zei: "Als uwe majesteit het goedvindt, geef de Joden hier in Susan toestemming ook morgen hetzelfde te doen als vandaag. En laat de lichamen van Hamans tien zonen ophangen."
De koning keurde dit voorstel goed en liet zijn besluit in Susan bekend maken. De lichamen van Hamans zonen werden opgehangen.
De volgende dag verzamelden de Joden zich weer in Susan en doodden nog eens 300 man. Maar van de buit bleven zij af.
Ondertussen hadden de Joden in de andere delen van het rijk zich verzameld om zich te verdedigen. Zij vernietigden hun vijanden: 75.000 vonden de dood. Maar de Joden raakten de buit niet aan.
Dit gebeurde op de dertiende dag van de maand Adar. De volgende dag rustten zij uit en vierden vrolijk feest.
Maar de Joden in Susan gingen ook de tweede dag nog door met het doden van hun vijanden. Zij rustten pas de dag erna en vierden toen feest.
Daarom vieren de Joden, die niet in een ommuurde stad wonen, jaarlijks de tweede dag als feestdag. Dat is een blijde dag waarop zij elkaar geschenken sturen.
Mordechai schreef al deze gebeurtenissen op. Hij stuurde brieven naar de Joden in alle gewesten van koning Ahasveros, zowel dichtbij als veraf. Daarin spoorde hij hen aan jaarlijks de laatste dagen van die maand tot feestdagen uit te roepen.
Dit waren de dagen waarop de Joden werden verlost van hun vijanden. In deze maand werden rouw en verdriet veranderd in vreugde. De Joden moesten feestvieren, elkaar geschenken sturen en giften geven aan de armen.
Zij stemden in met Mordechai's voorstel en begonnen deze dagen jaarlijks te vieren.
Zo hielden zij de herinnering levend aan de tijd waarin de jodenhater Haman, de zoon van de Agagiet Hammedatha, zich wilde wreken op de Joden. Hij had het plan beraamd alle Joden te vermoorden op een dag, die werd bepaald door het werpen van het lot (ook wel 'pur' genoemd).
De feestdagen hadden ook het doel hen eraan te herinneren dat de koning tegenmaatregelen had genomen. Zodra hem deze zaak ter ore was gekomen, heeft hij schriftelijk bevolen dat Hamans plan op zijn eigen hoofd moest neerkomen. Haman en zijn zonen werden toen opgehangen.
Daarom wordt dit feest 'Purimfeest' genoemd, naar het Perzische woord 'pur' (het lot werpen). Op grond van Mordechai's brief en hun eigen ervaringen stemden alle Joden in het hele rijk ermee in deze traditie in te stellen. Zij namen zich voor deze traditie door te geven aan hun kinderen en kindskinderen en allen die Joden werden. Zij besloten deze beide dagen, zonder ze ooit over te slaan, elk jaar te vieren.
Het zou een jaarlijks terugkerende gebeurtenis zijn en van generatie op generatie worden gevierd in elk gezin op het platteland en in de steden. Zo zou de herinnering aan deze gebeurtenis nooit verdwijnen.
Ondertussen had koningin Esther samen met de Jood Mordechai een brief geschreven. Daarin betuigde Esther haar volledige steun aan Mordechai's eerste brief, waarin het Purimfeest werd ingesteld.
Bovendien werden brieven gestuurd naar alle Joden in de 127 gewesten van Ahasveros' rijk. Zij kregen de beste wensen en de aansporing op deze twee dagen het Purimfeest te vieren, zoals Mordechai en Esther hadden bepaald. De Joden hadden zelf al besloten deze traditie in ere te houden als een tijd van vasten en gebed.
Esthers bevel bevestigde dus deze Purimgebruiken. Het bevel werd in het wetboek opgeschreven.

10

Koning Ahasveros legde niet alleen belasting op aan zijn onderdanen op het vasteland, maar ook aan die op de eilanden.
Al zijn geweldige, indrukwekkende daden zijn opgeschreven in het boek 'De Kronieken van de Koningen van Medië en Perzië'. Daarin staat ook een nauwkeurige beschrijving van de hoge positie waartoe de koning Mordechai had verheven.
Want de Jood Mordechai was, op koning Ahasveros na, de machtigste man van het rijk. Hij stond hoog in aanzien bij de Joden en was geliefd bij al zijn landgenoten. Want hij deed zijn best voor zijn volksgenoten en kwam op voor hun belangen.

License
CC-0
Link to license

Citation Suggestion for this Edition
TextGrid Repository (2025). Christos Christodoulopoulos. Esther (Dutch). Multilingual Parallel Bible Corpus. https://hdl.handle.net/21.11113/0000-0016-93B0-A