1

De HERE riep Mozes en sprak tot hem vanuit de tabernakel.
Hij droeg hem op de volgende voorschriften aan het volk Israël door te geven: Wanneer iemand van u de HERE een offer wil brengen, moet hij daarvoor een rund of een stuk kleinvee gebruiken.
Als hij een rund als brandoffer wil geven, moet het een stier zijn zonder lichamelijke gebreken. Hij moet het dier naar de ingang van de tabernakel brengen, waar de priesters het in ontvangst nemen als zijn geschenk aan de HERE.
Hij die het offer brengt, moet zijn hand op de kop van het dier leggen. De dood van het dier geldt dan in plaats van de dood van de man die het offer brengt, als de straf voor zijn zonden. (A)
De man moet het rund daarna voor de ogen van de HERE slachten en Aärons zonen, de priesters, zullen het bloed van het offer voor de ogen van de HERE aan alle kanten over het altaar bij de ingang van de tabernakel sprenkelen.
Hij zal het brandoffer villen en in stukken verdelen.
Daarna zullen de zonen van Aäron een houtvuur op het altaar maken en de stukken, met de kop en het vet, op het vuur leggen.
De ingewanden en de achterpoten moeten eerst met water worden afgewassen en daarna ook op het vuur worden verbrand. Zo zal de priester alles in rook laten opgaan als een brandoffer, dat aangenaam is voor de HERE.
Als het dier dat voor het offer wordt gebruikt een schaap of een geit is, moet het een mannelijk dier zijn, zonder gebreken.
De man die het offer brengt, moet het dier voor het oog van de HERE doden aan de noordkant van het altaar en Aärons zonen, de priesters, zullen het bloed daarna rondom op het altaar sprenkelen.
Daarna moet de man het dier in vieren delen, waarna de priesters de delen, met de kop en het vet, op het hout op het altaar leggen.
De ingewanden en de poten moet hij eerst met water afwassen. Daarna zullen de priesters alles op het altaar verbranden als een brandoffer dat aangenaam is in de ogen van de HERE.
Als iemand een vogel als brandoffer wil brengen, mag hij kiezen tussen tortelduiven en jonge duiven.
De priester zal de vogel naar het altaar brengen, hem de kop afdraaien en de kop op het altaar verbranden. Het bloed van het dier wordt tegen de zijkant van het altaar eruit gedrukt.
De priester zal daarna de krop met de voedselresten verwijderen en deze aan de oostkant van het altaar op de ashoop gooien.
Daarna zal hij de vleugels inscheuren zonder ze eraf te trekken en de priester zal de vogel op het altaar in rook laten opgaan als een brandoffer dat aangenaam is voor de HERE."

2

Wanneer iemand de HERE een spijsoffer wil brengen, moet hij dat doen met fijn meel, waar hij olie overheen giet en wierook aan toevoegt.
Hij moet een handvol meel met olie en de daarbij behorende wierook aan de priester geven, die dat als gedenkoffer op het altaar in rook zal laten opgaan als een brandoffer dat aangenaam is voor de HERE.
De rest van het spijsoffer is voor Aäron en zijn zonen om op te eten, als het allerheiligste van de brandoffers voor de HERE.
Als gebakken brood als een offer aan de HERE wordt gebracht, moet het zijn gemaakt van meelbloem aangemaakt met olie, maar het moet ongezuurd zijn. Ook dunne ongezuurde koeken, bestreken met olie, mogen als offer worden gebruikt.
Als het offer een produkt van de bakplaat is, moet het van meelbloem zijn, aangemaakt met olie en ongezuurd.
Breek het in stukken en giet er olie overheen; het is een spijsoffer.
Als het offer is gekookt in een pan, moet het ook van een mengsel van fijn meel en olie zijn gemaakt.
Hoe het ook is klaargemaakt (gebakken, geroosterd of gekookt) het offer moet naar de priester worden gebracht, die het naar het altaar zal brengen om het aan de HERE te tonen.
De priester zal slechts een deel van het spijsoffer op het altaar verbranden, maar het hele offer zal de HERE welgevallig zijn.
De rest van het spijsoffer is voor Aäron en zijn zonen om op te eten als het allerheiligste van de brandoffers voor de HERE.
Zuurdeeg en honing mogen niet als ingrediënten zijn verwerkt in brandoffers aan de HERE. Gebruik daarom ook geen zuurdeeg in de spijsoffers.
Gezuurd brood en honing mogen wel worden gebruikt als dankoffers in de oogsttijd, maar niet als brandoffers.
Aan elk spijsoffer moet zout (A) worden toegevoegd, omdat zout dient als een herinnering aan Gods verbond.
Als iemand een spijsoffer brengt van de eerste opbrengst van zijn land, moet hij de graankorrels van de aren halen, deze fijnwrijven en op het vuur roosteren.
Daarna kunnen ze aan de HERE worden geofferd. Giet er olie overheen en leg er wierook bij, want het is een spijsoffer.
Daarna zal de priester een deel van het geroosterde graan met de olie en al de wierook verbranden en als gedenkoffer in rook doen opgaan. Zo wordt het een brandoffer voor de HERE."

3

Als iemand een dankoffer (A) aan de HERE wil brengen, kan hij dat doen met een stier of een koe, maar het dier moet helemaal zonder gebreken zijn als het aan de HERE wordt geofferd!
De man die het dier brengt, moet zijn hand op de kop van het dier leggen en het bij de ingang van de tabernakel slachten. Daarna zullen Aärons zonen, de priesters, het bloed van het dier aan alle kanten van het altaar sprenkelen.
Het dankoffer zal een brandoffer voor de HERE zijn. Het vet dat de ingewanden bedekt, de twee nieren en het vet dat daaraan zit en het vet dat aan de lendenen zit en het aanhangsel van de lever zullen de priesters, de zonen van Aäron, voor de HERE verbranden. In zo'n brandoffer verheugt de HERE Zich.
Als een geit of een schaap als dankoffer wordt gebracht aan de HERE, moet het zonder gebreken zijn en mag het zowel mannelijk als vrouwelijk zijn; ram of ooi, bok of geit.
Als het een schaap is, moet de man die het brengt zijn hand op de kop leggen en het dier bij de ingang van de tabernakel slachten. De priesters zullen het bloed aan alle kanten van het altaar sprenkelen. Ook dit dankoffer zal een brandoffer voor de HERE zijn.
Het vet, de staart, dicht bij de ruggegraat afgesneden, het vet dat de ingewanden bedekt, de twee nieren met het lendevet eraan en het aanhangsel van de lever zal hij ook offeren. Dit zal het brandoffer voor de HERE zijn.
Als iemand een geit brengt als een offer voor de HERE,
moet hij zijn hand op de kop leggen en het dier bij de ingang van de tabernakel slachten. De priesters zullen het bloed aan alle kanten van het altaar sprenkelen
en op het altaar, als een brandoffer aan de HERE, het volgende offeren: het vet dat de ingewanden bedekt,
de twee nieren met het lendevet eraan en het aanhangsel van de lever. Dit brandoffer zal aangenaam zijn voor de HERE. Al het vet is van de HERE.
Dit is een eeuwige wet voor het hele land en alle geslachten. U mag absoluut geen vet of bloed eten."

4

Toen gaf de HERE de volgende opdrachten aan Mozes:
Vertel het volk Israël dat dit de regels zijn voor hen die onopzettelijk mijn wetten overtreden.
Als een priester onopzettelijk iets doet dat de HERE heeft verboden en op die manier schuld over het volk brengt, moet hij een jonge stier, zonder gebreken, offeren als zondoffer aan de HERE.
Hij moet de stier naar de ingang van de tabernakel brengen voor het oog van de HERE, zijn hand op de kop van het dier leggen en het daarna voor het oog van de HERE slachten.
Dan zal de gezalfde priester een deel van het bloed de tabernakel binnenbrengen,
zijn vinger erin dopen en het bloed voor de HERE zevenmaal voor het gordijn van het Heilige der Heiligen op de grond sprenkelen.
Dan zal de priester met zijn vinger het bloed aan de horens van het reukofferaltaar strijken, dat onder het oog van de HERE in de tabernakel staat. Het overgebleven bloed zal hij uitgieten aan de voet van het brandofferaltaar dat bij de ingang van de tabernakel staat.
Dan zal hij al het vet dat de ingewanden bedekt,
de beide nieren en het vet dat daaraan zit, het lendevet en het aanhangsel van de lever nemen
en alles op het brandofferaltaar verbranden, net zoals dat gebeurt met een rund dat als dankoffer wordt gebracht.
De rest van de jonge stier (de huid, het vlees, de kop, de poten, de ingewanden en de mest) zal naar een reine plek buiten het kamp worden gebracht, waar ook de as van het altaar wordt gebracht en zal daar op een houtvuur worden verbrand.
Als het hele volk Israël zonder opzet heeft gezondigd en iets gedaan heeft wat de HERE heeft verboden, is het hele volk schuldig.
Als zij zich bewust worden van wat zij hebben gedaan, moeten zij een jonge stier als zondoffer naar de ingang van de tabernakel brengen.
Daar zullen de leiders van het volk hun handen op de kop van de stier leggen en hem voor de ogen van de HERE slachten.
De gezalfde priester zal een deel van het bloed de tabernakel binnenbrengen,
zijn vinger erin dopen en het zevenmaal op de grond voor het gordijn van het Heilige der Heiligen sprenkelen.
Een ander deel van het bloed zal hij met de vinger aan de horens van het altaar strijken, dat in de tabernakel staat. De rest van het bloed zal hij aan de voet van het brandofferaltaar dat bij de ingang van de tabernakel staat, uitgieten.
Al het vet van de stier zal worden verwijderd en verbrand op het altaar.
Hij zal hetzelfde doen als bij een zondoffer. Zo zal de priester de zonde van het volk verzoenen en deze zal worden vergeven.
De rest van de stier zal de priester buiten het kamp brengen en daar verbranden net als bij het zondoffer van een enkeling gebeurt. Deze keer is het echter een zondoffer voor het hele volk.
Als één van de leiders van het volk onopzettelijk heeft gezondigd door iets te doen wat de HERE heeft verboden en dus schuldig is,
moet hij, zodra hij zich daarvan bewust wordt, een bok zonder lichamelijke gebreken offeren.
Hij zal zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar ook de brandoffers worden geslacht en het de HERE aanbieden als een offer voor zijn zonde.
De priester zal met zijn vinger een deel van het bloed aan de horens van het brandofferaltaar strijken en de rest aan de voet van het altaar uitgieten.
Al het vet zal op het altaar worden verbrand, net als bij het dankoffer. Zo zal de priester de zonde van de betreffende leider verzoenen en zijn zonde zal hem worden vergeven.
Als iemand uit het volk zonder het te beseffen heeft gezondigd door iets te doen wat de HERE heeft verboden en hij het zich bewust wordt, moet hij een geit zonder gebreken als offer aan de HERE brengen ter verzoening van zijn zonde.
Hij zal zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar ook de brandoffers worden geslacht. De priester zal een deel van het bloed met zijn vinger aan de horens van het brandofferaltaar strijken. De rest zal hij aan de voet van het altaar uitgieten. Net als bij het dankoffer, zal hij het vet van de geit nemen en het op het altaar verbranden, als een aangenaam offer voor de HERE. Zo zal de priester zijn zonde verzoenen en het zal hem worden vergeven.
Als iemand een schaap als zondoffer brengt, moet hij een vrouwelijk dier zonder gebreken nemen.
Hij zal zijn hand op de kop van het dier leggen en het slachten op de plaats waar ook de dieren voor de brandoffers worden geslacht als offer voor zijn zonde.
De priester zal een gedeelte van het bloed met zijn vinger aan de horens van het brandofferaltaar strijken. Het overgebleven bloed zal hij aan de voet van het altaar uitgieten.
Het vet zal hij er vanaf halen, net als bij het schaap van het dankoffer gebeurt en het op het altaar verbranden als elk ander offer aan de HERE waarbij vuur wordt gebruikt. Op die manier zal de priester de zonde van de man verzoenen en zijn zonde zal hem worden vergeven."

5

Als iemand getuige is van een misdaad of een vervloeking heeft gehoord en dit niet vertelt, zal hij zelf schuldig zijn.
Ieder die iets onreins aanraakt (zoals het lijk van een wild dier of een stuk vee dat niet mag worden gegeten of het lijk van een onrein kruipend dier) is schuldig, ook al beseft hij niet dat hij het heeft aangeraakt.
Ook als hij de onreinheid van een mens aanraakt, ongeacht de oorzaak van die onreinheid, is hij schuldig zodra hij zich realiseert dat hij het heeft aangeraakt.
Als iemand onbezonnen een eed zweert (ten goede of ten kwade) en hij beseft dat hij dom heeft gehandeld, is hij schuldig.
Als hij één van deze zonden heeft begaan, moet hij die zonde belijden en een zondoffer aan de HERE brengen in de vorm van een schaap of een geit. De priester zal zijn schuld verzoenen en hij zal van zijn zonde zijn verlost.
Als hij te arm is om een schaap aan de HERE te offeren, moet hij twee tortelduiven of jonge duiven als zondoffer brengen. De ene duif zal zijn zondoffer zijn, de andere zijn brandoffer.
De priester zal de eerste duif die hem wordt gegeven, als zondoffer beschouwen en hem de nek omdraaien, zonder de kop van het lichaam te scheiden.
Een deel van het bloed zal hij tegen de zijden van het altaar sprenkelen. De rest zal hij aan de voet van het altaar uitdrukken; dit is een zondoffer.
De tweede vogel zal hij als brandoffer behandelen, precies volgens de voorschriften. Zo zal de priester zijn zonde verzoenen en het zal hem worden vergeven.
Als de man te arm is om twee tortelduiven of jonge duiven als zondoffer te brengen, moet hij 2, 2 liter fijn meel offeren. Hij mag er geen olie of wierook aan toevoegen, want het is een zondoffer.
Hij moet het meel naar de priester brengen en die zal een handvol meel op het altaar verbranden, net als bij andere offers die met vuur aan de HERE worden gebracht. Dit zal zijn zondoffer zijn.
Op die manier zal de priester de zonde die hij in één van deze dingen heeft begaan, verzoenen en het zal hem worden vergeven. De rest van het meel zal voor de priester zijn, net als bij het spijsoffer.?
De HERE zei verder tegen Mozes:
Als iemand zondigt door onopzettelijk iets te ontheiligen wat de HERE als heilig beschouwt, moet hij een ram zonder gebreken, met een waarde uitgedrukt in zilveren sikkels (A), aan de HERE als schuldoffer brengen.
Het heilige dat hij heeft ontheiligd, moet hij vergoeden en bovendien een vijfde daarvan als boete erbij betalen. Hij moet dit bij de priester brengen en die zal zijn zonde verzoenen met de ram van het schuldoffer. Zo zal zijn zonde hem worden vergeven.
Ieder die ongehoorzaam is aan de wet van God zonder het zich bewust te zijn, is toch schuldig en moet een offer brengen, waarvan de waarde is geschat. Dit moet een ram zonder gebreken zijn, dat als een schuldoffer naar de priester moet worden gebracht. Met die ram zal de priester de zonde verzoenen, zodat hem wordt vergeven wat hij, zonder het te beseffen, heeft misdaan.
De ram moet worden geofferd als een schuldoffer, want de overtreder is zonder meer schuldig in de ogen van de HERE."

6

Vervolgens zei de HERE tegen Mozes:
Als iemand tegen Mij zondigt door te weigeren iets dat hij heeft geleend of gehuurd, terug te geven of door te weigeren iets terug te geven dat hem is toevertrouwd of door roof of door zijn volksgenoot af te persen,
of door een verloren voorwerp te vinden en daarover te liegen en te zweren dat hij het niet heeft;
dan zal zo iemand op de dag dat hij schuldig is bevonden aan zo'n zonde, moeten vergoeden wat hij zich heeft toegeëigend, met een extra boete van een vijfde deel en het teruggeven aan degene die hij heeft benadeeld. Op diezelfde dag zal hij zijn schuldoffer naar de tabernakel brengen.
Zijn schuldoffer moet een ram zonder gebreken zijn; naar een vastgestelde waarde.
Hij zal het naar de priester brengen en die zal de zonde waaraan hij schuldig is, verzoenen voor de HERE en het zal hem worden vergeven.
Toen zei de HERE tegen Mozes:
Geef Aäron en zijn zonen de volgende voorschriften betreffende het brandoffer: Het brandoffer zal de hele nacht op het vuur van het altaar blijven liggen, terwijl het vuur blijft branden.
De volgende morgen zal de priester zijn linnen onder en bovenkleding aantrekken en de as van het brandoffer weghalen en naast het altaar gooien.
Daarna zal hij zijn kleren verwisselen en de as naar een reine plaats buiten het kamp brengen.
Intussen moet het vuur op het altaar blijven branden, het mag niet uitgaan. De priester moet elke morgen nieuw hout op het vuur leggen en het dagelijkse brandoffer en het vet van het dagelijkse vredeoffer erop verbranden.
Het vuur op het altaar moet altijd brandende worden gehouden. Het mag niet uitgaan.
Dit zijn de voorschriften betreffende het spijsoffer: Aärons zonen zullen het voor de ogen van de HERE voor het altaar brengen.
Eén van hen zal een handvol nemen (fijn meel, olie en alle wierook) en het verbranden op het altaar als een gedenkoffer voor de HERE. Dat zal de HERE voldoening geven.
Nadat de handvol eruit is genomen, zal de rest van het meel en de olie aan Aäron en zijn zonen toebehoren als voedsel. Het moet ongezuurd worden gegeten in de voorhof van de tabernakel.
Het mcet ongezuurd zijn. Ik heb de priesters dit deel van het spijsoffer, dat Mij toebehoort, gegeven. Het is allerheiligst, net als het zondoffer en het schuldoffer.
Iedere mannelijke afstammeling van Aäron, iedere priester, generatie na generatie, mag dit eten; ieder die ermee in aanraking komt, zal heilig worden."
En de HERE zei tegen Mozes:Op de dag dat Aäron en zijn zonen tot priester worden gezalfd en gewijd, moeten zij de HERE een spijsoffer brengen: 2, 2 liter fijn meel, waarvan de ene helft 's morgens en de andere helft 's avonds moet worden geofferd.
Het moet op een bakplaat met olijfolie worden gemengd en gebakken en daarna aan de HERE worden geofferd. De brandende stukken van het spijsoffer zullen aangenaam zijn voor de HERE.
Als de zonen hun vaders opvolgen als priester, moet dit offer op hun inwijdingsdag worden gebracht. Dit is een regel die altijd van kracht blijft. Dit spijsoffer moet in zijn geheel voor de HERE worden verbrand. Niets ervan mag worden gegeten.?
Toen sprak de HERE opnieuw tegen Mozes en zei:
Vertel Aäron en zijn zonen dat dit de voorschriften betreffende het zondoffer zijn: Dit offer is allerheiligst en moet voor de ogen van de HERE worden geslacht.
De priester die deze offerdienst uitvoert, zal het vlees van het offer in de voorhof van de tabernakel eten.
Alleen zij die geheiligd zijn (de priesters) mogen dit vlees aanraken. Alles wat met het vlees in aanraking komt, is geheiligd. Als bloed op de kleren van de priester spat, moet dat kledingstuk op een heilige plaats worden gewassen.
De stenen pot waarin het vlees is gekookt, moet worden stukgeslagen. Als het vlees in een koperen pot is gekookt, moet die pot worden geschuurd en met water worden gespoeld.
Iedere mannelijke priester mag van dit offer eten; maar alleen zij, want het is allerheiligst.
Geen enkel zondoffer echter, waarvan het bloed de tabernakel is binnengebracht om er in het heiligdom verzoening mee te doen, mag worden gegeten. Het moet in zijn geheel voor de HERE worden verbrand.

7

Dit zijn de voorschriften betreffende het allerheiligste schuldoffer:
Het dier dat als schuldoffer wordt gebracht, moet worden geslacht op dezelfde plaats waar de brandoffers worden geslacht en het bloed zal over het altaar worden gesprenkeld.
De priester zal al het vet, de staart, het vet dat de ingewanden bedekt,
de beide nieren en het vet dat aan de lendenen zit en het aanhangsel van de lever offeren.
De priester zal dit alles op het altaar verbranden als een schuldoffer aan de HERE.
Alleen de mannelijke priesters mogen ervan eten op een heilige plaats, want het is allerheiligst.
Voor het zondoffer geldt hetzelfde als voor het schuldoffer. Het overblijfsel van het offerdier is voor de priester die daarmee verzoening heeft gedaan.
De priester die voor iemand een brandoffer brengt, krijgt de huid van het offerdier.
Elk spijsoffer dat in de oven gebakken, op de bakplaat of in de pan wordt klaargemaakt, is voor de priester die de offerande uitvoert.
Alle spijsoffers, hetzij aangemaakt met olie, hetzij droog, zijn voor de zonen van Aäron."
Dit zijn de voorschriften betreffende de offers die aan de HERE worden gebracht als vredeoffers:
Als het offer als dankoffer is bedoeld, moet men er met olie aangemaakte ongezuurde koeken, met olie bestreken ongezuurde koeken en koeken van doorgeroerd fijn meel, aangemaakt met olie, aan toevoegen.
Dit offer moet samen met de koeken van gezuurd brood naast het vredeoffer als dankoffer worden gebracht.
Een deel van dit offer zal de HERE worden aangeboden door het heen en weer te bewegen. Daarna zal het aan de priester worden gegeven, die het bloed van het vredeoffer uitsprenkelt.
Nadat het dier aan de HERE is geschonken en geofferd als een vredeoffer, waarmee lof en dank aan Hem wordt gebracht, moet het diezelfde dag worden gegeten. Er mag niets blijven liggen tot de volgende dag.
Als het gebrachte offer een gelofteoffer of gewoon een vrijwillig offer is, mag het vlees die dag en ook de volgende dag nog worden gegeten.
Maar alles wat tot de derde dag blijft liggen, moet worden verbrand.
Als op de derde dag toch iets van het offer wordt gegeten, zal het de offeraar kwalijk worden genomen. Wie ervan eet, zal schuldig zijn, want de HERE heeft daar een afkeer van.
Vlees dat in aanraking komt met iets dat onrein is, mag niet worden gegeten, maar moet worden verbrand. En voor het vlees dat wel mag worden gegeten, geldt: alleen degene die rein is, mag ervan eten.
Iedere priester die onrein is, maar toch van het dankoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Het offer is van de HERE en dus heilig.
Ieder die iets aanraakt wat onrein is, hetzij van een mens, hetzij van een dier en daarna van het vredeoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Hij heeft iets heiligs, dat van de HERE is, onteerd.
Verder zei de HERE tegen Mozes:
Zeg de Israëlieten dat zij nooit vet eten of het nu van runderen, geiten of schapen is.
Het vet van een dier dat aan een ziekte sterft of door een wild dier wordt gedood, mag voor andere doeleinden worden gebruikt, maar niet worden gegeten.
Ieder die vet eet van een brandoffer aan de HERE, zal uit zijn volk worden verstoten.
Nergens in uw land mag bloed van vogels of dieren worden gegeten.
Ieder die dat toch doet, zal uit het volk worden verstoten.?
De HERE sprak opnieuw tegen Mozes:
Zeg de Israëlieten dat ieder die de HERE een dankoffer brengt, het persoonlijk en eigenhandig moet komen brengen.
Hij zal het gedeelte van het offer dat bestaat uit het vet en de borst, dat voor de HERE bestemd is, opheffen en het heen en weer bewegen en het zo, staande voor het altaar, aan de HERE aanbieden.
Daarna zal de priester het vet op het altaar verbranden, maar de borst zal voor Aäron en zijn zonen zijn.
De rechterschenkel zal aan de gewijde priesters worden afgestaan.
Ik heb de borst en de rechterschenkel bestemd als giften van het volk Israël aan de zonen van Aäron. Aäron en zijn zonen moeten altijd dit deel van het offer krijgen.
Het is hun loon! Het moet apart worden gehouden van de brandoffers en aan hen worden gegeven, die de HERE als priester dienen: aan Aäron en zijn zonen.
Want op de dag dat de HERE hen inwijdde, droeg Hij het volk Israël op hun deze delen te geven; het is hun eeuwigdurende recht, van generatie op generatie.?
Dit waren de voorschriften betreffende het brandoffer, het spijsoffer, het zondoffer, het schuldoffer, het inwijdingsoffer en het vredeoffer,
die de HERE Mozes op de berg Sinaï gaf. Hij moest deze aan de Israëlieten doorgeven, zodat zij wisten hoe zij aan de HERE dienden te offeren in de woestijn Sinaï.

8

De HERE zei tegen Mozes:
Breng Aäron en zijn zonen naar de ingang van de tabernakel, samen met hun kleding, de zalfolie, de stier van het zondoffer, de twee rammen en de mand met ongezuurde broden.
Laten alle Israëlieten zich daar verzamelen.?
Daarop werden alle Israëlieten bijeengeroepen bij de ingang van de tabernakel.
Mozes zei tegen hen:Wat ik nu ga doen, heeft de HERE mij opgedragen.
Toen liet hij Aäron en zijn zonen naar voren komen en waste hen met water.
Hij kleedde Aäron met het onderkleed, de ceintuur en de bovenmantel en hing de efod met de prachtig geweven gordel om zijn schouders.
Daarna deed hij hem het borststuk om en plaatste de Urim en de Tummim (A) in de buidel.
Op Aärons hoofd zette hij de heilige tulband met de gouden plaat er voorop, precies zoals de HERE het hem had opgedragen.
Toen nam Mozes de zalfolie en sprenkelde ervan op de tabernakel en op elk voorwerp dat zich erin bevond, zodat het werd geheiligd.
Het altaar besprenkelde hij zevenmaal en ook de onderdelen van het altaar en het wasvat met het voetstuk werden besprenkeld en daardoor geheiligd.
Toen goot hij de zalfolie over het hoofd van Aäron om hem te heiligen, dat wil zeggen: af te zonderen en te wijden voor zijn taak. (B)
Daarna hing Mozes de zonen van Aäron de mantels om met de gordels en de hoofddoeken, zoals de HERE hem had opgedragen.
Toen nam hij de stier van het zondoffer en Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier.
Mozes slachtte de stier, streek een deel van het bloed met zijn vinger aan de vier horens van het altaar om het te heiligen en goot de rest van het bloed uit aan de voet van het altaar. Zo heiligde hij het altaar en deed verzoening daarover.
Hij nam al het vet dat de ingewanden bedekte, het aanhangsel van de lever, de beide nieren en hun vet en verbrandde dat alles op het altaar.
Het overblijfsel van de jonge stier, met de huid, het vlees en de mest werd buiten het kamp verbrand, zoals de HERE het Mozes had opgedragen.
Daarna bracht Mozes de ram van het brandoffer en bood die de HERE aan. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier, waarna Mozes het slachtte en het bloed rondom tegen het altaar sprenkelde.
Vervolgens deelde hij de ram in vieren en verbrandde de stukken, de huid en het vet.
Toen waste hij de ingewanden en de achterpoten met water af en verbrandde deze op het altaar. Zo ging de hele ram in rook op als een aangenaam brandoffer voor de HERE, precies volgens de aanwijzingen die de HERE Mozes had gegeven.
Toen bood Mozes de HERE de tweede ram aan, het inwijdingsoffer. Aäron en zijn zonen legden hun handen op zijn kop.
Mozes slachtte hem, nam een deel van het bloed en streek het aan Aärons rechter oorlel, aan de duim van zijn rechterhand en aan de grote teen van zijn rechtervoet.
Daarna streek hij wat bloed aan dezelfde lichaamsdelen van Aärons zonen. Het overgebleven bloed sprenkelde hij rondom tegen het altaar.
Toen nam hij het vet, de staart, het vet van de ingewanden, het aanhangsel van de lever, de beide nieren met hun vet en de rechterschenkel en legde daar bovenop een dunne ongezuurde koek, een geoliede broodkoek en een dunne koek; alles uit de mand die daar voor de HERE was neergezet.
Dit alles werd aan Aäron en zijn zonen gegeven. Heen en weer bewegend presenteerden zij het de HERE; staande voor het altaar.
Mozes nam het daarna weer van hen over en verbrandde alles op het altaar, samen met het brandoffer als een aangenaam brandoffer voor de HERE.
Nu nam Mozes de borst en bood hem de HERE aan door hem voor het altaar heen en weer te bewegen; dit was Mozes' deel van het inwijdingsoffer, precies zoals de HERE hem had opgedragen.
Vervolgens nam hij iets van de zalfolie en van het bloed dat hij op het altaar had gesprenkeld en sprenkelde dat over Aäron en zijn kleren en over zijn zonen en hun kleren. Zo heiligde hij hen en hun kleding voor de dienst van de HERE.
Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen:Kook het vlees bij de ingang van de tabernakel en eet het op, samen met het brood dat in de wijdingsmand ligt, zoals ik jullie heb opgedragen.
Alles wat overblijft van het vlees of het brood, moet worden verbrand.
Daarna zei hij tegen hen dat zij de ingang van de tabernakel zeven dagen lang niet mochten verlaten. Na die tijd zou hun wijding zijn voltooid; want deze duurt zeven dagen.
Mozes zei nog eens dat alles wat hij die dag had gedaan en gezegd in opdracht van de HERE was gebeurd en voortaan steeds zo moest gebeuren met het doel verzoening voor hen te bewerken.
En opnieuw waarschuwde hij Aäron en zijn zonen dat zij zeven dagen en nachten bij de ingang van de tabernakel moesten blijven. Als jullie hier weggaan, zei hij, zullen jullie sterven; dat heeft de HERE gezegd.
Aäron en zijn zonen deden alles wat de HERE hun door Mozes had opgedragen.

9

Op de achtste dag (van de inwijdingsceremonie) riep Mozes Aäron en zijn zonen en de leiders van Israël bij zich.
Hij droeg Aäron op uit de kudde een stierkalf te halen voor een zondoffer en een ram voor een brandoffer en deze aan de HERE te offeren.
Mozes gaf hem de opdracht: Zeg het volk Israël dat het een bok als zondoffer en een kalf en een schaap, beide éénjarig en zonder gebreken, als brandoffer uitzoekt.
Bovendien nog een os en een ram als vredeoffer en ook een spijsoffer, met olie aangemaakt, om dat aan de HERE te offeren, want vandaag zal de HERE aan het volk verschijnen.
Zij brachten al deze dingen bij de ingang van de tabernakel, zoals Mozes had gezegd en de mensen stonden daar allemaal bijeen voor de HERE.
Als u de opdrachten van de HERE nauwkeurig hebt uitgevoerd?, zei Mozes, zal de heerlijkheid van de HERE voor u verschijnen.?
Mozes zei Aäron naar het altaar te gaan en daar het zondoffer en het brandoffer te offeren; om eerst zichzelf en daarna het volk te verzoenen, zoals de HERE had gezegd.
Aäron ging naar het altaar en slachtte het kalf als zondoffer voor zijn eigen zonden.
Zijn zonen vingen het bloed voor hem op en hij doopte zijn vinger erin en streek het aan de vier horens van het altaar. De rest goot hij uit aan de voet van het altaar.
Toen verbrandde hij het vet, de nieren en het aanhangsel van de lever van zijn zondoffer op het altaar, zoals de HERE Mozes had opgedragen.
Het vlees en de huid verbrandde hij echter buiten het kamp.
Vervolgens slachtte hij het dier van het brandoffer en zijn zonen vingen het bloed op, waarna hij dat over het altaar sprenkelde.
Zij brachten het dier in stukken bij hem, ook de kop en hij verbrandde elk deel apart op het altaar.
Hij waste de ingewanden en de schenkels en offerde ook die op het altaar.
Daarna verbrandde hij de offers van het volk; hij slachtte de bok en offerde die op dezelfde manier als zijn eigen zondoffer.
Zo deed hij ook met hun brandoffer aan de HERE, volgens de voorschriften die God had gegeven.
Vervolgens bracht hij het spijsoffer, nam een handvol en verbrandde dat op het altaar, samen met het gewone ochtendoffer.
Daarna slachtte hij de os en de ram, het vrede- offer van het volk. Zijn zonen brachten het bloed bij hem en hij sprenkelde het over het altaar.
Toen verzamelde hij het vet van de os en de ram: het vet van hun staarten, dat wat hun ingewanden bedekte en de nieren en het aanhangsel van de lever.
Het vet werd op de borststukken van de dieren gelegd en op het altaar verbrand.
De borststukken en de rechterschouder van de dieren bewoog hij langzaam voor het aangezicht van de HERE op en neer als offer aan Hem, precies zoals Mozes het had gezegd.
Toen zegende Aäron het volk met wijd gespreide handen en kwam van het altaar naar beneden.
Mozes ging met hem de tabernakel binnen en toen zij weer naar buiten kwamen, zegenden zij het volk; en de heerlijkheid van de HERE verscheen aan alle aanwezigen.
De HERE stuurde vuur, dat het brandoffer en het vet op het altaar verteerde. Toen de mensen dat zagen, juichten zij van blijdschap en wierpen zich op de grond voor de HERE.

10

Maar Nadab en Abihu, de zonen van Aäron, deden onheilig vuur in hun vuurpannen, legden daar reukwerk op en offerden dat aan de HERE (A); dit was in strijd met wat Hij hun had opgedragen!
En er ging vuur uit van de HERE, dat hen doodde.
Toen zei Mozes tegen Aäron: Dit is wat de HERE bedoelde toen Hij zei: 'Ik zal Mij de Heilige betonen aan degenen die Mij het naaste zijn en voor de ogen van het hele volk zal Ik Mij verheerlijken. Aäron kon geen woord uitbrengen.
Toen riep Mozes Misaël en Elzafan, de zonen van Uzziël, de oom van Aäron, bij zich en zei tegen hen: Haal de lijken voor de tabernakel weg. Breng ze buiten het kamp.
Zij gingen naar de tabernakel om de lijken weg te halen en ze brachten deze in hun mantels buiten het kamp, zoals Mozes had gezegd.
Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen Eleazar en Ithamar: Rouw niet, laat jullie haar niet loshangen en scheur je kleren niet. Als jullie dat wel doen, zal God jullie ook doden en het hele volk straffen. De rest van het volk mag om Nadab en Abihu rouwen, vanwege het vreselijke vuur waarmee de HERE hen heeft gedood.
Jullie moeten bij de ingang van de tabernakel blijven op straffe van de dood, want de zalfolie van de HERE ligt op jullie.? En zij deden wat Mozes hun had opgedragen.
De HERE zei tegen Aäron:Drink nooit wijn of andere sterke drank voordat u de tabernakel binnengaat, anders zult u sterven.
Dit geldt ook voor uw zonen en uw hele nageslacht, van generatie op generatie, want u moet kunnen onderscheiden wat heilig en onheilig is, wat rein en onrein is en het volk onderwijzen in de wetten die Ik, de HERE, door Mozes heb gegeven.?
Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn twee overgebleven zonen, Eleazar en Ithamar:Neem het spijsoffer dat is overgebleven van de brandoffers van de HERE en eet het, ongezuurd, naast het altaar op. Dit offer is allerheiligst;
daarom moeten jullie het op een heilige plaats in de voorhof opeten. Het behoort aan jou en je zonen als een deel van de brandoffers van de HERE; zc is het mij opgedragen.
Maar de borst en de rechterschenkel, die door het heen en weer te bewegen aan de HERE zijn aangeboden, mogen op elke heilige plaats worden gegeten. Dat behoort jou, je zonen en je dochters toe als voedsel. Het is jullie deel van de vredeoffers van het volk Israël.
Het volk moet de rechterschenkel die apart was gelegd samen met de borst, die tegelijk werd geofferd met de op het altaar verbrande stukken vet, aan de HERE tonen door het heen en weer te bewegen. Daarna zullen ze aan jou en je gezin toebehoren. Dit is een opdracht van de HERE."
Mozes zocht overal naar de bok van het zondoffer en ontdekte dat hij was verbrand! Hij was erg boos op Eleazar en Ithamar, de overgebleven zonen van Aäron.
Waarom hebben jullie het zondoffer niet in het heiligdom opgegeten? Het was allerheiligst en God heeft het jullie gegeven om de schuld van het volk weg te nemen en verzoening over hun zonden te doen voor de ogen van de HERE?, zei hij boos.
Omdat het bloed van het offer het heiligdom niet binnen was gebracht, hadden jullie het juist daar moeten eten, zoals ik jullie had opgedragen!
Maar Aäron was het niet met Mozes eens. Zij offerden hun zondoffer en brandoffer voor de HERE, zei hij, maar zou het goed zijn geweest in de ogen van de HERE, als ik op een dag als deze van het zondoffer had gegeten?
Toen Mozes hem aanhoorde, was hij het met hem eens.

11

Toen zei de HERE tegen Mozes en Aäron:
Zeg tegen het volk Israël dat alle dieren die gespleten hoeven hebben en hun voedsel herkauwen, mogen worden gegeten.
Dat houdt in dat de volgende dieren niet mogen worden gegeten: de kameel (hij herkauwt wel, maar heeft geen gespleten hoeven); de klipdas (deze herkauwt ook, maar heeft evenmin gespleten hoeven); de haas (die herkauwt ook, maar heeft ook geen gespleten hoeven); het zwijn (deze heeft wel gespleten hoeven, maar herkauwt niet). Zij zijn alle onrein voor u.
Niemand mag hun vlees eten of hun kadavers aanraken; zij zijn verboden voedsel.
Wat vis betreft, mag alles worden gegeten wat vinnen en schubben heeft. Het maakt niet uit of ze in de rivier of in zee zijn gevangen.
Maar alle andere waterdieren zijn streng verboden voor u.
Niemand mag hun vlees eten en hun kadavers zijn een afschuw voor u.
Ik herhaal: elk waterdier dat geen vinnen of schubben heeft, is voor u verboden voedsel.
Wat de vogels betreft, zijn dit de soorten die niet mogen worden gegeten: de arend, de lammergier, de zeearend, de wouw en alle soorten gieren, alle soorten raven, de struisvogel, de katuil, de meeuw en alle soorten sperwers, de steenuil, de aalscholver en de oehoe, de witte uil, de pelikaan, de aasgier en de ooievaar, alle soorten reigers, de hop en de vleermuis.
Vliegende insekten met vier poten mogen niet worden gegeten, met uitzondering van hen die springen: dus wel alle soorten sprinkhanen, treksprinkhanen, veldsprinkhanen en kleine treksprinkhanen.
Alle andere vliegende insekten met vier poten mogen absoluut niet worden gegeten.
Ieder die hun dode lichamen aanraakt, is tot de avond onrein en moet onmiddellijk zijn kleren wassen. Tot de avond blijft hij onrein.
Onrein wordt ook ieder die in aanraking komt met dieren die wel gespleten, maar geen geheel doorkloofde hoeven hebben of die niet herkauwen.
Zoolgangers mogen niet worden gegeten.
Ieder die hun kadaver aanraakt, zal tot de avond onrein zijn. Hij die het kadaver ook nog oppakt, moet direct zijn kleren wassen en blijft onrein tot de avond. Deze dieren zijn voor iedereen verboden.
Dit zijn de onreine soorten van de dieren die over de grond kruipen: de mol, de muis en alle soorten padden, de egel, de waraan, de hagedis, de slak en het kameleon.
Ieder die hun dode lichamen aanraakt, zal tot de avond onrein zijn.
Elk voorwerp waarop dat dode lichaam valt, elk houten of stoffen voorwerp, elk vel en elke zak, alles wat ermee in aanraking komt, moet in het water worden gelegd en zal tot de avond onrein zijn. Daarna mag het weer worden gebruikt.
Als zo'n dier in een stenen pot valt, is de inhoud onrein en moet die pot worden stukgeslagen.
Als het water waarmee het onreine voorwerp is afgewassen, in aanraking komt met voedsel, is dat ook allemaal onrein. Elke drank die in de onreine pot zit, zal ook onrein zijn.
Als het lichaam van zo'n dier in aanraking komt met een stenen oven, is deze onrein en moet worden afgebroken.
Als het lichaam in een bron valt of in een volle waterbak, is dat water niet onrein. Degene die het lichaam er uit haalt, is echter wel onrein.
Als het dode lichaam in aanraking komt met zaaizaad, zal dat niet onrein zijn.
Maar als het zaad vochtig is en het lichaam komt er mee in aanraking, dan is het zaad wel onrein.
Als een dier dat mag worden gegeten, sterft aan een ziekte, is ieder die het kadaver aanraakt tot de avond onrein.
Degene die het vlees eet of het kadaver aanraakt, moet zijn kleren wassen en is onrein tot de avond.
Kruipende dieren mogen niet worden gegeten.
Daartoe behoren de reptielen, die zich op hun buik voortbewegen en de kruipende dieren met poten. Geen enkel veelvoetig kruipend dier mag worden gegeten, want het is onrein.
Verontreinig uzelf niet met deze dieren, opdat u niet onrein wordt.
Ik ben de HERE, uw God. Heilig u en wees heilig, want Ik ben heilig; daarom moet u cck heilig zijn en mag u zich niet verontreinigen met één van deze kruipende dieren.
Want Ik ben de HERE, Die u uit Egypte heeft geleid om uw God te zijn. Daarom moet u heilig zijn, omdat Ik heilig ben.
Dit zijn de wetten aangaande het vee, de vogels, de waterdieren en de dieren die over de grond kruipen.
Deze wetten maken scheiding tussen rein en onrein, tussen wat wel en wat niet mag worden gegeten."

12

Daarna gaf de HERE Mozes opdracht de volgende voorschriften aan het volk Israël door te geven:
Wanneer een vrouw een jongetje ter wereld brengt, zal zij zeven dagen onrein zijn en gelden dezelfde beperkingen als tijdens haar menstruatie.
Op de achtste dag moet de voorhuid van haar zoon worden besneden.
In de 33 dagen die daarop volgen en waarin zij herstelt van haar onreinheid, mag zij niets heiligs aanraken en niet in de tabernakel komen.
Als een meisje wordt geboren, zal de onreinheid van de moeder twee weken duren. In die periode leeft zij onder dezelfde beperkingen als tijdens haar menstruatie. Na de 66 dagen die daarop volgen, zal zij weer rein worden.
Als deze dagen van reiniging voorbij zijn (en het volgende geldt zowel bij een jongen als bij een meisje), moet zij een éénjarig schaap als brandoffer en een jonge duif of tortelduif als zondoffer naar de priester bij de ingang van de tabernakel brengen.
De priester zal deze aan de HERE offeren en zo verzoening voor haar doen. Daarna zal zij weer rein zijn na de bloeding van de bevalling. Dit zijn de voorschriften die tijdens en na een bevalling in acht moeten worden genomen.
Maar als zij te arm is om een schaap te brengen, moet zij twee tortelduiven of twee jonge duiven brengen. De ene zal als brandoffer, de andere als zondoffer worden gebracht. De priester zal met deze dieren verzoening voor haar doen, zodat zij weer rein wordt.?

13

Opnieuw sprak de HERE tegen Mozes en Aäron:
Als iemand een zwelling, een uitslag of een lichte plek op zijn huid ziet, kan dat een begin van melaatsheid zijn. Hij moet naar de priester Aäron of naar één van zijn zonen, de priesters, worden gebracht.
De priester zal de bewuste plek op de huid nader onderzoeken. Als het haar op de plek wit geworden is en het blijkt dat de plek dieper zit dan de huid, is het melaatsheid. Als de priester dat constateert, zal hij hem melaats en onrein verklaren.
Maar als de plek niet dieper blijkt te zitten dan de huid en het haar erop is niet wit geworden, zal de priester hem zeven dagen in afzondering houden.
Daarna zal de priester hem opnieuw onderzoeken. Als dan blijkt dat de plek hetzelfde is gebleven en zich niet over de huid heeft verspreid, zal de priester hem nog eens zeven dagen in afzondering houden.
Op de zevende dag zal de priester hem voor de derde maal onderzoeken. Als dan blijkt dat de plek is weggetrokken en zich niet over de huid heeft verspreid, zal de priester hem rein en genezen verklaren; het gaat dan om een gewone uitslag. Hij zal zijn kleren wassen en rein zijn.
Maar als de uitslag zich wel over de huid heeft verspreid na het derde onderzoek, moet hij zich nog een keer door de priester laten onderzoeken.
Als de priester bij dat onderzoek constateert dat de uitslag zich over de huid heeft verspreid, zal hij hem onrein verklaren; dan is het melaatsheid.
Als iemand de verschijnselen van melaatsheid vertoont, moet hij bij de priester worden gebracht. Als de priester hem onderzoekt en er is een witte zwelling op de huid aanwezig, die het haar wit heeft gemaakt of als er wild vlees in de zwelling groeit, is het een duidelijk geval van melaatsheid. De priester zal hem dan niet in afzondering ter observatie houden, want hij is al onrein.
Maar als de priester ziet dat de melaatsheid is doorgebroken en de hele huid van top tot teen bedekt, zal hij hem rein verklaren, want dan is hij genezen.
Maar als er wild vlees groeit, moet hij melaats en onrein worden verklaard. Het wilde vlees is het kenmerk van de ziekte.
Mocht het wilde vlees verdwijnen en de huid wit worden, dan moet hij weer naar de priester gaan. Die zal hem onderzoeken en als blijkt dat hij wit is geworden, zal hij hem rein verklaren. Dan is hij genezen.
Als iemand een zweer op zijn lichaam heeft gehad, die weer is genezen, maar die een witte zwelling of een roodachtig witte plek heeft achtergelaten, moet hij voor onderzoek naar de priester gaan.
Als de priester bij zijn onderzoek constateert dat het haar op de huid wit is geworden en de zwelling onderhuids zit, zal de priester hem onrein en melaats verklaren. De melaatsheid is dan op de plaats van de zweer uitgebroken.
Als de priester echter constateert dat het haar op de huid niet wit is en de zwelling niet meer onder de huid zit, maar weggetrokken is, zal hij hem zeven dagen in afzondering houden.
Als de plek zich na zeven dagen verder over de huid heeft verspreid, zal de priester hem melaats en onrein verklaren.
Maar als de lichte plek op dezelfde plaats is gebleven en zich niet heeft uitgebreid, is dat het litteken van de zweer en zal de priester hem rein en genezen verklaren.
Als iemand een brandwond heeft opgelopen en het vlees van de wond is roodachtig wit of helemaal wit, moet de priester de wond onderzoeken. Als het haar wit is geworden en het zit onderhuids, is het melaatsheid die in de brandwond is uitgebroken en de priester zal hem melaats en onrein verklaren.
Maar als de priester de plek onderzoekt en deze is oppervlakkig en er blijkt geen wit haar op te zitten, zal de priester hem zeven dagen in afzondering houden.
Op de zevende dag zal de priester hem opnieuw onderzoeken. Als de plek zich verder over de huid heeft uitgebreid, zal de priester hem melaats en onrein verklaren.
Als de lichte plek echter hetzelfde is gebleven en zich niet over de huid heeft verspreid maar is afgenomen, is het de zwelling van de brandwond. De priester zal hem genezen verklaren, want het is het litteken van de brandwond.
Als een man of een vrouw een zere plek op het hoofd of op de kin heeft, moet de priester die plek onderzoeken. Als de plek onderhuids zit en er zit dun, geel haar op, zal de priester hem onrein verklaren; het is dan melaatsheid van het hoofd of de kin.
Als de priester echter constateert dat de aangetaste plek niet onderhuids zit en er zich geen zwart haar op bevindt, moet hij de man of de vrouw zeven dagen in afzondering houden.
Na die zeven dagen moet hij de plek opnieuw onderzoeken en als dan blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid en er geen geel haar op zit en de plek niet onderhuids zit, moet hij zich scheren zonder de uitslag aan te raken. De priester zal hem daarna weer zeven dagen in afzondering houden.
Op de zevende dag moet hij hem weer onderzoeken en als dan blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid en niet onderhuids zit, zal de priester hem genezen verklaren en hij zal zijn kleren wassen en rein zijn.
Maar als de plek zich later toch weer uitbreidt, zal de priester hem weer onderzoeken en zonder af te wachten of er geel haar groeit, zal de priester hem onrein verklaren, want hij is dan melaats.
Maar als de plek even groot is gebleven en er zwart haar op groeit, is hij genezen en niet melaats. De priester zal hem rein verklaren.
Als een man of een vrouw witte blaren op de huid heeft, moeten zij dit aan de priester laten zien.
Als de priester ziet dat deze plekken slinken, is het geen melaatsheid, maar een gewone huidinfectie.
Als een man een kaal hoofd krijgt, wordt hij gewoon kaal en is niet ziek.
Als zijn hoofd van voren kaal wordt, wordt hij daar gewoon kaal en is niet ziek.
Maar als op de kale kruin of op het kale voorhoofd een roodachtige witte zwelling aanwezig is, is hij daar melaats en moet de priester hem onrein verklaren.
Ieder bij wie melaatsheid is geconstateerd, moet zijn kleren scheuren, blootshoofds lopen en zijn bovenlip bedekken. Overal waar hij loopt, moet hij roepen:Melaats, melaats!?
Zolang de ziekte duurt, is hij onrein en moet hij buiten het kamp blijven.
Als het vermoeden bestaat dat in een linnen of wollen kleed of weefsel, in een stuk leer of een leren voorwerp melaatsheid zit en de aangetaste plek is groenachtig of roodachtig,
is het melaatsheid en moet het voorwerp voor onderzoek naar de priester worden gebracht.
De priester zal het voorwerp zeven dagen in afzondering houden.
Op de zevende dag zal hij het voorwerp opnieuw onderzoeken.
Als de plek zich heeft uitgebreid, is het een besmettelijke melaatsheid en moet het wollen, linnen of leren voorwerp worden verbrand, want het is onrein.
Maar als bij het tweede onderzoek blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid, zal de priester opdracht geven het verdachte voorwerp te wassen en het daarna nog eens zeven dagen in afzondering te houden.
Als na die zeven dagen de plek niet van kleur is veranderd, al heeft ze zich niet uitgebreid, dan is het melaatsheid en moet het voorwerp worden verbrand, want het is dan door en door geïnfecteerd.
Als de priester echter constateert dat de plek na het wassen minder is geworden, moet hij hem uit de stof of uit het leer wegsnijden.
Als daarna opnieuw plekken verschijnen op het voorwerp, is het zeker melaatsheid en moet het worden verbrand.
Maar als na het wassen verder niets gebeurt, mag het voorwerp na een tweede wasbeurt weer worden gebruikt.
Dit zijn de voorschriften betreffende melaatsheid in een weefsel of in een voorwerp van leer, zodat iedereen weet wanneer het rein of onrein is."

14

1-2 De HERE gaf Mozes de volgende voorschriften voor iemand die van zijn melaatsheid genezen is verklaard:
De priester zal het kamp verlaten om hem te onderzoeken. Als hij ziet dat de melaatsheid is verdwenen, zal hij vragen om twee levende vogels die mogen worden gegeten, cederhout, scharlaken en hysop om die te gebruiken bij de reinigingsceremonie van de genezene.
De priester zal dan opdracht geven één van de vogels te slachten boven een aardewerken pot, waarin zich fris bronwater bevindt.
De andere vogel zal, samen met het cederhout, scharlaken en hysop in het bloed van de gedode vogel worden gedoopt.
Vervolgens zal de priester zevenmaal bloed sprenkelen over de man die is genezen. Daarna zal hij hem rein verklaren. De levende vogel zal hij in het open veld laten vliegen.
De genezene moet zijn kleren wassen, al zijn haar afscheren, een bad nemen en in het kamp terugkeren. Eenmaal in het kamp moet hij nog zeven dagen buiten zijn tent blijven.
Op de zevende dag moet hij opnieuw al het haar van zijn hoofd, baard en wenkbrauwen afscheren, zijn kleren wassen en een bad nemen. Daarna zal hij volkomen genezen worden verklaard.
De volgende dag, de achtste, moet hij twee lammeren zonder gebreken, een éénjarige ooi zonder gebreken, 6, 6 liter fijn meel, aangemaakt met olijfolie en 1/3 liter olie nemen.
De priester die hem genezen verklaart, zal de genezen man met zijn offer bij de ingang van de tabernakel voor de ogen van de HERE brengen.
De priester zal één van de lammeren en de olie aan de HERE offeren als een schuldoffer, door deze staande voor het altaar op en neer te bewegen.
Dan zal hij het lam slachten op de plaats waar ook de zond en brandoffers worden geslacht in de tabernakel. Dit schuldoffer zal dan aan de priester worden gegeven als voedsel, zoals dat ook bij het zondoffer gebeurt. Het is een allerheiligst offer.
De priester zal het bloed van dit schuldoffer met zijn vinger aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen strijken van degene die moet worden gereinigd.
Daarna zal de priester de olijfolie nemen, iets ervan in de palm van zijn linkerhand gieten, zijn rechter vinger erin dopen en het zevenmaal voor de HERE uitsprenkelen.
Iets van de in zijn linkerhand overgebleven olijfolie zal de priester met zijn vinger aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen van de man strijken, op het bloed van het schuldoffer.
De rest van de olie in zijn linkerhand zal de priester aanbrengen op het hoofd van de te reinigen man. Zo zal de priester verzoening voor hem doen bij de HERE.
Daarna moet de priester het zondoffer offeren en opnieuw de reinigingsceremonie volbrengen voor de van melaatsheid genezen man.
Vervolgens zal de priester het brandoffer slachten en het tegelijk met het spijsoffer op het altaar offeren en zo verzoening doen over de man, die daarna volkomen rein zal worden verklaard.
Als hij zo arm is dat hij geen twee lammeren kan offeren, moet hij er één brengen voor het schuldoffer om aan de HERE te worden aangeboden als een bewegend offer, staande voor het altaar en slechts 2, 2 liter fijn meel, aangemaakt met olijfolie, als spijsoffer en 1/3 liter olie.
Hij zal tevens twee tortelduiven of jonge duiven brengen, afhankelijk van wat hij zich kan veroorloven. De ene duif zal worden gebruikt voor het zondoffer, de andere voor het brandoffer.
Hij zal deze op de achtste dag bij de priester aan de ingang van de tabernakel brengen om ze te gebruiken bij zijn reinigingsceremonie voor de HERE.
De priester zal het lam van het schuldoffer en de olie al heen en weer bewegend aan de HERE offeren.
Dan zal hij het lam voor het schuldoffer slachten en iets van het bloed strijken aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen van de man die moet worden gereinigd.
De priester zal daarna de olijfolie in de palm van zijn linkerhand gieten.
Met zijn rechter vinger moet hij de olie zevenmaal voor de HERE uitsprenkelen.
Dan moet hij iets van de olie strijken aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen van de man op het bloed van het schuldoffer.
De rest van de olie moet op het hoofd van de man worden gedaan om verzoening voor hem te doen voor de HERE.
Dan moet hij de twee tortelduiven of jonge duiven (afhankelijk van wat de man zich kan veroorloven) offeren.
Eén van de twee is voor het zondoffer, de andere is voor het brandoffer en wordt samen met het spijsoffer geofferd. Zo zal de priester tegenover de HERE verzoening doen voor de man."
Dit zijn de voorschriften betreffende hen die van melaatsheid worden gereinigd, maar niet in staat zijn de offers te brengen, die gewoonlijk worden verlangd voor een reinigingsceremonie.
Toen zei de HERE tegen Mozes en Aäron:Wanneer u aankomt in het land Kanaän dat Ik u zal geven en Ik laat in een huis melaatsheid ontstaan, moet de eigenaar van het huis naar de priester gaan en zeggen: 'Ik geloof dat er melaatsheid in mijn huis heerst!'
De priester zal opdracht geven dat iedereen het huis moet verlaten, voordat hij een onderzoek komt instellen, zodat niet alles onrein wordt verklaard als hij inderdaad melaatsheid constateert.
Als hij in de wanden van het huis groenachtige of roodachtige kuiltjes vindt die dieper schijnen te zitten dan de buitenkant van de muur, zal hij het huis zeven dagen sluiten.
Op de zevende dag zal hij terugkomen voor een tweede onderzoek.
Als de plekken zich over de muur hebben verspreid, zal hij opdracht geven de aangetaste delen uit de muur te halen. Het materiaal moet op een onreine plaats buiten de stad worden gestort.
Daarna zal hij opdracht geven de muren van het huis helemaal af te schrapen. Ook dat materiaal moet op een onreine plaats buiten de stad worden gestort.
Voor de stenen die zijn verwijderd, moeten nieuwe worden gebracht en die moeten worden ingemetseld met nieuwe specie. Het hele huis moet daarna opnieuw worden gepleisterd.
Als de plekken opnieuw verschijnen, zal de priester terugkomen om te kijken en als hij ziet dat de plekken zich hebben verspreid, is het melaatsheid en is het huis onrein.
Hij zal dan opdracht geven het huis af te breken. Alle stenen, houtwerk en leem van het huis moeten op een onreine plaats buiten de stad worden gestort.
Ieder die het huis binnengaat terwijl het is afgesloten, zal tot de avond onrein zijn.
Ieder die in het huis slaapt of eet, zal zijn kleren wassen.
Maar als de priester terugkomt en de plekken zijn niet opnieuw verschenen nadat het nieuwe pleisterwerk is aangebracht, zal hij het huis rein verklaren. De melaatsheid is dan verdwenen.
Hij zal dan ook een reinigingsceremonie uitvoeren met twee vogels, cederhout, scharlaken en hysop.
Hij zal de ene vogel slachten boven een aardewerken pot met fris bronwater en het cederhout, de hysop, het scharlaken én de levende vogel in het bloed van de gedode vogel dopen en het huis zevenmaal besprenkelen. Zo zal het huis worden gereinigd.
Daarna zal hij de levende vogel in het vrije veld buiten de stad loslaten. Op deze wijze wordt verzoening voor het huis gedaan en wordt het gereinigd.?
Dit zijn de voorschriften betreffende de talloze plaatsen waar melaatsheid kan verschijnen: in een kledingstuk of een huis, in een gezwel op de huid, in een litteken van een brandwond of op een lichte plek.
Op deze manier wordt bepaald of het melaatsheid is of niet. Daarom zijn deze wetten gegeven.

15

De HERE droeg Mozes en Aäron op het volk de volgende verordening door te geven:
Iedere man die aan een geslachtsziekte lijdt, is onrein.
Dit geldt niet alleen voor de tijd dat de ziekte actief is (door uitvloeiing), maar ook nog na de genezing.
Elk bed waarop hij ligt en elke stoel waarop hij zit, is onrein.
Ieder die zijn bed aanraakt, is onrein tot de avond en moet zijn kleren wassen en zich baden.
Ieder die op een stoel zit waarop de onreine man heeft gezeten, wordt zelf ook onrein tot de avond en moet zijn kleren wassen en zich baden.
Hetzelfde geldt voor allen die hem aanraken.
Ieder op wie hij spuugt, is onrein tot de avond en moet zijn kleren wassen en zich baden.
Het zadel waarop hij rijdt, is onrein.
Ieder die iets aanraakt of draagt dat onder hem is geweest, is tot de avond onrein en moet zijn kleren wassen en zich baden.
Als de onreine man iemand aanraakt zonder eerst zijn handen met water te hebben afgespoeld, moet die persoon zijn kleren wassen en zich baden. Hij is tot de avond onrein.
Elke aarden pot die de onreine man aanraakt, moet worden stukgeslagen en elk houten voorwerp moet na zijn aanraking met water worden afgespoeld.
Als de zieke geneest en de vloeiing stopt, moet hij beginnen met een zevendaagse reinigingsceremonie door zijn kleren te wassen en zich in stromend water te baden.
De achtste dag zal hij twee jonge duiven of tortelduiven nemen en voor de HERE verschijnen bij de ingang van de tabernakel en de duiven aan de priester geven.
De priester zal ze offeren, de ene als zondoffer, de andere als brandoffer; zo zal de priester tegenover de HERE verzoening doen voor de man wegens zijn ziekte.
Als een man een zaadlozing heeft gehad, moet hij zich helemaal baden en zal onrein zijn tot de avond.
Kledingstukken en beddegoed waarop het zaad terecht is gekomen, moeten worden gewassen en zullen tot de avond onrein zijn.
Na de geslachtsgemeenschap moeten zowel de man als de vrouw zich baden. Zij blijven tot de volgende morgen onrein.
Wanneer een vrouw menstrueert, is zij voor een periode van zeven dagen onrein. In die zeven dagen is iedereen die haar aanraakt, tot de avond onrein.
Alles waarop zij in die periode ligt of zit, zal onrein zijn.
Ieder die haar bed of iets waarop zij heeft gezeten aanraakt, moet zijn kleren wassen en zich baden en zal tot de avond onrein zijn.
Een man die in deze periode naast haar ligt, zal onrein zijn omdat haar onreinheid op hem komt. Zeven dagen zal hij onrein zijn en elk bed waarop hij ligt, zal ook onrein zijn.
Deze regel geldt ook als de menstruatiebloeding langer duurt dan normaal of onregelmatig is.
Alles waarop zij ligt, zal onrein zijn net als tijdens haar normale menstruatie. Alles waarop zij zit, is ook onrein.
Ieder die haar bed of iets waarop zij heeft gezeten aanraakt, is onrein. Hij moet zijn kleren wassen en zich baden en is tot de avond onrein.
Zeven dagen na het beëindigen van de menstruatie zal zij weer rein zijn.
De achtste dag moet zij twee jonge duiven of tortelduiven nemen en die bij de priester aan de ingang van de tabernakel brengen.
De priester zal de ene als zondoffer en de andere als brandoffer offeren om verzoening voor haar te doen tegenover de HERE voor haar onreinheid tijdens de menstruatie.
Zo moet u de Israëlieten van hun onreinheid zuiveren. Anders zouden zij sterven als zij mijn tabernakel, die in hun midden staat, onrein betreden."
Dit is de wet voor de man die onrein is door een geslachtsziekte of een zaadlozing, voor de menstruatie van een vrouw en voor iedereen die geslachtsgemeenschap met haar heeft in de tijd van haar onreinheid.

16

Na de dood van de twee zonen van Aäron, die waren gestorven toen zij voor de HERE verschenen, zei de HERE tegen Mozes:
Waarschuw uw broer Aäron dat hij niet zomaar in het Heilige der Heiligen, waar de ark en het verzoendeksel zich bevinden, mag komen. De straf daarop is de dood. Want Ik ben daar aanwezig in de wolk, die boven het verzoendeksel hangt.
Op de volgende wijze mag hij die plaats betreden: hij moet een jonge stier als zondoffer en een ram als brandoffer offeren.
Hij moet zich baden en het heilige linnen onderkleed, de linnen broek en een linnen gordel aantrekken en een linnen tulband opzetten.
Het volk Israël zal dan twee geitebokken als zondoffer en een ram als brandoffer brengen.
Aäron moet eerst de jonge stier aan de HERE aanbieden als een zondoffer om verzoening te doen voor zichzelf en zijn gezin.
Dan zal hij de twee geitebokken voor de HERE brengen bij de ingang van de tabernakel en het lot over hen werpen;
één lot voor de bok die voor de HERE wordt geofferd en één voor de bok die wordt weggezonden.
De bok waarop het lot van de HERE valt, moet Aäron als een zondoffer aan de HERE offeren.
De andere bok zal in leven worden gelaten en voor de HERE worden geplaatst. Hij zal als zondebok de woestijn worden ingestuurd.
Nadat Aäron de jonge stier als zondoffer voor zichzelf en zijn gezin heeft geofferd, moet hij een vuurpan met gloeiende kolen van het altaar van de HERE nemen en zijn handen vullen met geurig reukwerk, dat tot fijn poeder is verwerkt en dat achter het gordijn van het Heilige der Heiligen brengen.
Daar moet hij, voor het oog van de HERE, het reukwerk op de gloeiende kolen leggen. Zo zal een wolk van reukwerk het verzoendeksel bedekken dat op de ark ligt (waarin de stenen plaquettes met de wet liggen), opdat hij niet sterft.
Dan moet hij een deel van het bloed van de jonge stier met zijn vinger op de voorzijde van het verzoendeksel sprenkelen en eveneens zevenmaal voor het verzoendeksel sprenkelen.
Vervolgens moet hij de bok, het zondoffer van het volk, slachten en het bloed achter het gordijn van het Heilige der Heiligen brengen en het op en voor het verzoendeksel sprenkelen, zoals hij met het bloed van de stier gedaan heeft.
Zo zal hij verzoening doen over het heiligdom, omdat het is verontreinigd door de zonden van het volk Israël en over de tabernakel, die in hun midden staat en wordt omringd door hun onreinheid.
Er mag niemand anders in de tabernakel komen wanneer Aäron binnen is om verzoening te doen in het Heilige der Heiligen, totdat hij weer naar buiten komt en verzoening heeft gedaan voor zichzelf, zijn gezin en het volk Israël.
Dan zal hij naar het altaar voor de HERE gaan en er verzoening over doen.
Hij moet het bloed van de jonge stier en de bok aan de horens van het altaar strijken en met zijn vinger zevenmaal het bloed over het altaar sprenkelen en het reinigen van de zonden van Israël en het op die manier heiligen.
Wanneer hij verzoening heeft gedaan voor het Heilige der Heiligen, de hele tabernakel en het altaar, zal hij de levende bok nemen en zijn beide handen op zijn kop leggen en alle zonden van het volk Israël over hem belijden. Hij zal al hun zonden op de kop van de bok laden en daarna moet een man die daarvoor klaarstaat, deze de woestijn inbrengen.
Zo zal de bok alle zonden van het volk naar een onbewoond land brengen en de man zal hem in de wildernis loslaten.
Daarna zal Aäron de tabernakel weer ingaan en de linnen kleding, die hij droeg toen hij zich achter het gordijn van het Heilige der Heiligen begaf, uittrekken en daar in de tabernakel laten liggen.
Dan zal hij zich op een heilige plaats baden, zijn kleren weer aantrekken en naar buiten komen om zijn eigen brandoffer en dat van het volk te offeren; zo zal hij verzoening doen voor zichzelf en voor het gehele volk.
Ook het vet van het zondoffer moet hij op het altaar verbranden.
De man die de bok heeft meegenomen naar de wildernis, moet daarna zijn kleren wassen en zich baden en dan weer in het kamp terugkomen.
De jonge stier en de bok van het zondoffer (Aäron bracht hun bloed in het Heilige der Heiligen om verzoening te doen) zullen buiten het kamp worden gebracht en daar worden verbrand met hun huid en ingewanden.
Daarna zal de man die ze heeft verbrand zijn kleren wassen, zich baden en teruggaan naar het kamp.
Dit is een wet die altijd van kracht blijft: op de tiende dag van de zevende maand mag u niet werken. Het moet een dag zijn van zelfonderzoek en vernedering voor de HERE. Dit geldt zowel voor de geboren Israëliet als voor de buitenlander die bij u woont.
Want op deze dag wordt verzoening gedaan over uw zonden; u wordt voor de HERE van uw zonden gereinigd.
Het is een sabbat van volledige rust, die in ingetogenheid moet worden doorgebracht. Dit is een altijd geldende wet.
In de volgende generaties zal deze ceremonie worden uitgevoerd door de gezalfde hogepriester, de tot priester gewijde opvolger van Aäron.
Hij moet de heilige linnen kleren aantrekken en verzoening doen voor het Heilige der Heiligen, de tabernakel, het altaar, de priester en het volk.
Dit zal een altijd geldende wet voor u zijn. Zo zult u eenmaal per jaar verzoening doen voor de zonden van het volk Israël."
Aäron voerde de verordeningen die de HERE hem door Mozes gaf, met grote nauwkeurigheid uit.

17

1-2 De HERE gaf Mozes de volgende aanvullende voorschriften voor Aäron en de priesters en het gehele volk Israël:
Iedere Israëliet die een os, lam of geit slacht in of buiten het kamp in plaats van het dier bij de ingang van de tabernakel te brengen, is schuldig omdat hij bloed heeft vergoten. Hij zal uit het volk worden verstoten.
Het doel van deze wet is de Israëlieten te laten ophouden offers te brengen in het open veld en hen te dwingen hun offers naar de priester te brengen bij de ingang van de tabernakel, zodat deze het als een vredeoffer aan de HERE kan offeren.
De priester kan dan het bloed sprenkelen op het altaar van de HERE bij de ingang van de tabernakel en het vet als een aangenaam offer voor de HERE verbranden.
De mensen zullen dan niet meer in het veld aan boze geesten offeren en deze daardoor overspelig nalopen. Dit zal een altijd geldende wet voor u zijn, van generatie op generatie.
Ik herhaal: Ieder, zowel een Israëliet als een buitenlander die bij u woont, die een brandoffer of een ander soort offer ergens anders brengt dan bij de ingang van de tabernakel, waar het aan de HERE wordt geofferd, zal worden verstoten.
En Ik zal mijn gelaat keren tegen ieder, ongeacht Israëliet of buitenlander die bij u woont, die (in welke vorm dan ook) bloed eet. Ik zal hem verstoten uit het volk.
Want de ziel van het vlees zit in het bloed en Ik heb u het bloed gegeven om op het altaar te sprenkelen als verzoening voor uw zielen; het is het bloed dat voor de ziel verzoening doet.
Dat is de bedoeling van mijn wet voor het volk Israël, dat noch zij noch een vreemdeling die bij hen woont, bloed mogen eten.
Ieder die op jacht gaat (zowel Israëliet als buitenlander die bij u woont) en een dier of een vogel doodt, die mag worden gegeten, moet het bloed laten weglopen en het bedekken met aarde.
Want in het bloed is de ziel. Daarom heb Ik het volk Israël gezegd nooit bloed te eten, want de ziel van elke vogel en elk dier is in zijn bloed. Daarom moet ieder die bloed eet, worden verstoten.
En als iemand, Israëliet of buitenlander, eet van het lichaam van een dier dat is gestorven of door een wild dier is verscheurd, moet hij zijn kleren wassen en zich baden en hij zal onrein zijn tot de avond; daarna is hij weer rein.
Maar als hij zijn kleren niet wast en zich niet baadt, zal hij zelf de gevolgen van zijn zonde dragen."

18

1-2 De HERE gaf Mozes toen opdracht het volgende aan het volk Israël door te geven:
Ik ben de HERE, uw God, handel daarom niet als het volk van Egypte, waar u zo lang hebt gewoond of als het volk van Kanaän, waarheen Ik u ga brengen.
Gehoorzaam alleen mijn wetten en voer deze nauwgezet uit, want Ik ben de HERE, uw God. Als u ze gehoorzaamt, zult u leven. Ik ben de HERE.
Niemand van u mag geslachtsgemeenschap hebben met een bloedverwant, want Ik ben de HERE.
Een zoon mag met zijn moeder geen geslachtsgemeenschap hebben, want daardoor wordt zijn vader onteerd,
noch met één van zijn vaders andere vrouwen,
ook niet met zijn zuster of halfzuster, ongeacht of zij een dochter van de vader of de moeder is en in hetzelfde huis of elders is geboren.
U mag geen geslachtsgemeenschap hebben met uw kleindochter, want zij is een naaste bloedverwant.
U mag geen geslachtsgemeenschap hebben met een halfzuster,
ook niet met uw vaders zuster, want zij is een naaste bloedverwant van uw vader;
ook niet met uw tante van moederszijde, want zij is een naaste bloedverwant van uw moeder;
ook niet met uw tante, de vrouw van uw vaders broer.
U mag geen geslachtsgemeenschap hebben met uw schoondochter;
evenmin met de vrouw van uw broer, want daardoor wordt uw broer onteerd. (A)
U mag geen geslachtsgemeenschap hebben met een moeder èn haar dochter of kleindochter, want zij zijn naaste bloedverwanten. Zoiets doen, betekent bloedschande en dat is een vreselijke zonde.
U mag niet de zuster van uw vrouw als tweede vrouw nemen. Het zou onverdraaglijk voor haar zijn als u geslachtsgemeenschap met haar zuster zou hebben.
U mag geen geslachtsgemeenschap hebben met een vrouw die ongesteld is.
En met de vrouw van uw naaste mag u geen geslachtsgemeenschap hebben, anders zult u zichzelf verontreinigen.
U zult geen van uw kinderen aan Moloch geven door ze op zijn altaar te verbranden; ontwijd de naam van uw God niet, want Ik ben de HERE.
Homosexualiteit is streng verboden, het is een gruwelijke zonde in de ogen van de HERE.
Een man zal geen sexuele gemeenschap hebben met een vrouwelijk dier, want daarmee verontreinigt hij zich. Een vrouw mag nooit gemeenschap hebben met een mannelijk dier; dat is een schandelijke perversiteit.
Verontreinig u niet op één van deze manieren, zoals de heidense volken gewend zijn. Want omdat zij dit doen, zal Ik hen verdrijven uit het land waarheen u op weg bent.
Dat hele land is verontreinigd door dergelijk gedrag. Daarom zal Ik de bewoners van dat land straffen en hen uit het land verjagen.
U moet al mijn wetten en voorschriften gehoorzamen en naleven en deze gruwelijke zonden nalaten. Deze wetten gelden zowel voor geboren Israëlieten als voor buitenlanders die bij u wonen.
Ja, het volk van het land waarheen Ik u breng, heeft doorlopend dergelijke wandaden bedreven; het land is er door verontreinigd.
Doe deze zonden niet, anders zal Ik u het land uitdrijven, net zoals Ik nu zal doen met de volken die daar wonen.
Hij, die één van deze wandaden bedrijft, zal uit het volk worden verstoten.
Neem mijn wetten dus goed in acht en neem niet één van deze vreselijke gewoonten over. Verontreinig uzelf niet met de wandaden van hen die wonen in het land waarheen u op weg bent. Want Ik ben de HERE, uw God."

19

De HERE droeg Mozes op ook de volgende woorden aan de Israëlieten over te brengen.
U moet heilig zijn, want Ik, de HERE, uw God, ben heilig.
U moet uw vader en moeder eren en mijn sabbatswet gehoorzamen, want Ik ben de HERE, uw God.
Maak geen afgodsbeelden en aanbid ze niet, want Ik ben de HERE, uw God.
Wanneer u de HERE een vredeoffer brengt, doe het zoals is voorgeschreven, zodat het wordt aanvaard.
Eet het dezelfde dag dat u het offert of uiterlijk de volgende dag; wat overblijft tot de derde dag moet worden verbrand.
Want als iets ervan op de derde dag wordt gegeten, zal Mij dat met afkeer vervullen en Ik zal het niet aanvaarden.
Als u het op de derde dag eet, zult u schuldig zijn, want u schendt daarmee de heiligheid van de HERE en u zult worden verstoten uit het volk van de HERE.
Wanneer u de oogst binnenhaalt, moet u de randen van het veld niet helemaal afmaaien en wat op de grond is gevallen, moet u naderhand niet verzamelen.
Hetzelfde geldt voor de wijnoogst; haal niet alle druiven van de planten en laat wat op de grond is gevallen, gewoon liggen. Laat het liggen voor de armen en voor hongerige reizigers, want Ik ben de HERE, uw God.
U mag niet stelen, liegen of elkaar bedriegen.
Zweer geen valse eed, want daarmee ontheiligt u de naam van uw God, want Ik ben de HERE.
U mag niet roven of iemand iets afpersen en u moet de arbeiders, die u hebt gehuurd, op tijd betalen. Als u één van hen nog loon schuldig bent, laat er dan niet nog een nacht overheen gaan voordat u hem uitbetaalt.
U mag niet vloeken tegen een dove of een blinde iets in de weg leggen. Heb ontzag voor uw God; Ik ben de HERE!
Rechters moeten bij hun uitspraken altijd rechtvaardig blijven en zich niet laten leiden door het feit of iemand rijk of arm is; zij moeten altijd strikt rechtvaardig zijn.
Roddel niet. Doe niets dat het leven van uw naaste in gevaar brengt, want Ik ben de HERE.
U mag uw broeder niet haten. Vermaan ieder die zondigt, want als u er niets van zegt, bent u even schuldig als hij.
Wees niet haatdragend of wraakzuchtig, maar heb uw naaste net zo lief als uzelf, want Ik ben de HERE.
Gehoorzaam mijn wetten: laat van uw vee niet verschillende soorten met elkaar paren; zaai uw land niet in met twee verschillende soorten zaad; draag geen kleren van twee soorten stof.
Als een man een slavin verleidt, die aan een andere man als vrouw is gegeven, hoewel zij niet is vrijgekocht, moeten zij beiden door de rechter worden gestraft. Maar zij zullen niet worden gedood, want zij is niet vrij.
De betrokken man zal een ram als zijn schuldoffer voor de HERE brengen bij de ingang van de tabernakel.
De priester zal met de ram verzoening doen voor de begane zonde en het zal de zondaar worden vergeven.
Wanneer u het land binnenkomt en allerlei vruchtbomen plant, zult u de eerste drie oogsten niet binnenhalen, want die zijn onrein.
In het vierde jaar zal de hele oogst tot lof van de HERE zijn geheiligd.
In het vijfde jaar mag u de oogst eten en gebruiken; zo krijgt u een grotere opbrengst.
Ik ben de HERE, uw God! U mag geen vlees eten waarin nog bloed zit; u mag zich niet bezighouden met waarzeggerij en tovenarij.
U mag uw hoofdhaar niet rond laten afknippen en uw baardhaar niet aan de zijden afscheren.
Snijd uzelf niet als teken van rouw om een dode en laat geen tatoeëringen op uw huid aanbrengen; Ik ben de HERE.
Ontheilig uw dochter niet door haar te laten prostitueren, anders zal het land worden vervuld met schanddaden.
Handhaaf mijn sabbatswetten en eerbiedig mijn tabernakel, want Ik ben de HERE.
Geef u niet af met mediums en waarzeggers, want Ik ben de HERE, uw God.
Eer en respecteer de ouderen, in ontzag voor God; Ik ben de HERE.
Vreemdelingen in uw land mag u niet onderdrukken of uitbuiten.
Zij moeten worden behandeld als iedere andere burger; houd van hen als van uzelf. Vergeet niet dat ook u vreemdelingen bent geweest in het land Egypte. Ik ben de HERE, uw God.
Wees onpartijdig in de rechtspraak. Gebruik de juiste maten voor lengte, gewicht en inhoud en geef altijd de volledige hoeveelheden. Want Ik ben de HERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft bevrijd.
Al mijn inzettingen en verordeningen moet u nauwgezet naleven; Ik ben de HERE."

20

1-2 De HERE gaf Mozes de volgende regels voor het volk Israël:Ieder (geboren Israëliet en buitenlander die bij u woont) die zijn kind als een brandoffer aan Moloch geeft, moet zonder uitstel worden gestenigd.
Ikzelf zal mijn gelaat tegen die man keren en hem verstoten van al zijn naasten, omdat hij zijn kind aan Moloch heeft gegeven en zo mijn heiligdom heeft ontheiligd en mijn heilige naam heeft beledigd.
Als het volk van het land net doet alsof het niet ziet dat hij zijn kind aan Moloch geeft en hem niet ter dood brengt,
zal Ikzelf mijn gelaat keren tegen hem en tegen allen die hem volgen in het dienen van Moloch. Ik zal hen uitroeien.
Ook zal Ik mijn gezicht keren tegen ieder die mediums en waarzeggers raadpleegt in plaats van Mij en Ik zal hem uit zijn volk verstoten.
Dus heilig uzelf en wees heilig, want Ik ben de HERE, uw God.
U moet al mijn wetten gehoorzamen, want Ik ben de HERE, Die u heiligt.
Ieder die zijn vader of moeder vervloekt, moet zeker ter dood worden gebracht; hij heeft zijn eigen vlees en bloed vervloekt.
Als een man overspel pleegt met de vrouw van een ander, moeten beiden ter dood worden gebracht.
Als een man gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader, heeft hij iets wat zijn vader toebehoort, ontheiligd; de man en de vrouw moeten allebei sterven, want het is hun eigen schuld.
Als een man geslachtsgemeenschap heeft met zijn schoondochter, moeten beiden ter dood worden gebracht; zij hebben die straf zelf over zich gehaald door elkaar te verontreinigen.
De straf op homosexuele omgang is de dood voor beide partijen. Zij hebben het oordeel zelf over zich gebracht.
Als een man geslachtsgemeenschap heeft met een vrouw èn met haar moeder, is dat een groot kwaad. Zij moeten alle drie levend worden verbrand om deze verdorvenheid onder u uit te wissen.
Als een man gemeenschap heeft met een dier, moet hij worden gedood en het dier moet worden afgemaakt.
Als een vrouw gemeenschap heeft met een dier, dood dan de vrouw en het dier, want zij verdienen hun straf.
Als een man geslachtsgemeenschap heeft met zijn zuster, ongeacht of het de dochter van zijn vader of van zijn moeder is, is dat een schaamteloze zonde. Zij moeten in het openbaar uit het volk Israël worden verstoten. Hij zal boeten voor zijn schuld.
Als een man geslachtsgemeenschap heeft met een vrouw die ongesteld is, moeten beiden uit het volk worden verbannen, want hij heeft haar onreinheid onthuld.
Geslachtsgemeenschap tussen een man en zijn tante is onwettig (ongeacht of het de zuster van zijn vader of van zijn moeder is) want zij zijn naaste bloedverwanten; zij zullen beiden boeten voor hun schuld.
Als een man geslachtsgemeenschap heeft met de vrouw van zijn oom, heeft hij genomen wat zijn oom toebehoorde, want zij is zijn tante; als straf zullen zij boeten voor hun zonden en kinderloos sterven.
Als een man met de vrouw van zijn broer geslachtsgemeenschap heeft, is dat bloedschande (A); hij heeft genomen wat aan zijn broer toebehoorde. Zij zullen kinderloos blijven.
U moet al mijn wetten en instellingen gehoorzamen, zodat Ik u niet uit uw nieuwe land hoef te verdrijven.
U moet de gewoonten van de volken die Ik voor u verdrijf, niet overnemen, want zij doen al deze dingen waarvoor Ik u heb gewaarschuwd. Daardoor heb Ik een afkeer van hen gekregen.
Ik heb u hun land beloofd: Ik zal het u als bezit geven. Het is een land dat overvloeit van melk en honing. Ik ben de HERE, uw God, Die onderscheid heeft gemaakt tussen u en andere volken.
Daarom zult u onderscheid maken tussen de vogels en de dieren die u van Mij wel en niet mag eten. Verontreinig u niet en maak uzelf bij Mij niet gehaat door een vogel of een dier te eten dat Ik heb verboden.
Wees heilig voor Mij, want Ik ben heilig en Ik heb u afgezonderd van andere volken om mijn eigendom te worden.
Een medium of waarzegger (man of vrouw) moet zonder meer worden gestenigd tot de dood erop volgt. Zij hebben zelf hun ondergang veroorzaakt."

21

De HERE zei tegen Mozes:Zeg de priesters dat zij zich nooit mogen verontreinigen door een dode aan te raken,
tenzij het een naaste bloedverwant is: een moeder, vader, zoon, dochter, broer of een ongetrouwde zuster, voor wie hij bijzondere verantwoordelijkheid draagt, omdat zij niet getrouwd is.
De priester is een leider van zijn volk en mag zich niet verontreinigen zoals een gewoon iemand dat wel kan.
De priesters mogen geen kale plekken op hun hoofden of in hun baarden laten knippen, noch in hun vlees laten snijden.
Zij zullen heilig zijn voor hun God en mogen Zijn naam niet ontheiligen, anders zijn zij niet langer geschikt om spijsoffers met vuur aan de HERE, hun God te brengen.
Een priester mag niet trouwen met een prostituée, een vrouw van een andere stam of een gescheiden vrouw, want hij is een heilige man van God.
De priester is afgezonderd om offers te brengen aan uw God; hij is heilig want Ik, de HERE, Die u heiligt, ben heilig.
De dochter van een priester, die prostituée wordt en zo de heiligheid van zichzelf en haar vader schendt, zal levend worden verbrand.
De hogepriester (gezalfd met de speciale zalfolie en gekleed in de speciale kleding) mag zijn haar niet los laten hangen als teken van rouw en ook niet zijn kleren scheuren
of in de nabijheid van een dode komen, ook al is het zijn eigen vader of moeder. (A)
Hij mag het heiligdom niet verlaten als hij daar dienst heeft en mijn tabernakel niet als een gewoon huis behandelen, want de wijding van de zalfolie van zijn God is op hem; Ik ben de HERE.
De vrouw die hij trouwt, moet nog maagd zijn.
Hij mag niet trouwen met een weduwe, een gescheiden vrouw of een prostituée. Zij moet een maagd zijn van zijn eigen stam, want hij mag niet de vader van kinderen met gemengd bloed zijn, opdat hij zijn nakomelingen niet ontheilige, want Ik ben de HERE. Ik heilig hem."
En de HERE zei tegen Mozes:Vertel Aäron dat als één van zijn nakomelingen een lichaamsgebrek heeft, deze geen offers aan God mag brengen.
Als een man bijvoorbeeld blind is of verlamd, te korte of te lange ledematen heeft, een gebroken neus,
gebroken voet of hand heeft,
een bochel heeft, of als hij een dwerg is of een afwijking aan het oog heeft of een uitslag of een huidziekte of een afwijking aan zijn geslachtsdelen heeft,
ook al is hij een afstammeling van Aäron) mag hij geen brandoffers aan de HERE brengen, omdat hij een lichaamsgebrek heeft.
Hij mag wel eten van het voedsel van de priesters, dat afkomstig is van de offers aan God, zowel van de heilige als van de allerheiligste offers.
Maar hij mag niet bij het gordijn van het Heilige der Heiligen komen of bij het altaar staan, omdat hij een lichaamsgebrek heeft. Dat zou mijn heiligdom ontheiligen, want de HERE heiligt het.?
Mozes gaf deze voorschriften aan het volk en aan Aäron en zijn zonen door.

22

1-2 Opnieuw sprak de HERE tegen Mozes en droeg hem het volgende op:Zeg Aäron en zijn zonen dat zij voorzichtig moeten zijn en mijn heilige naam niet mogen schenden door de heilige giften van het volk te ontheiligen, want Ik ben de HERE.
Voortaan zal een priester die onrein is en tcch de dieren of geschenken die het volk brengt en die bestemd zijn voor de HERE, offert, worden gedood. Want Ik ben de HERE!
Een priester die melaats is of een etterende wond heeft, mag niet van de heilige offers eten, voordat hij genezen en rein is verklaard. Iedere priester die iets aanraakt, dat onrein is door een dode of door iemand die onrein is door een zaadlozing,
die een reptiel aanraakt of een ander verboden voorwerp of iemand aanraakt die om een of andere reden onrein is,
zal tot de avond onrein zijn en mag pas van de heilige offers eten nadat hij zich die avond heeft gebaad.
Wanneer de zon is ondergegaan, zal hij weer rein zijn en mag hij weer heilig voedsel eten, want dat is zijn enige voedsel.
Hij mag niet eten van een dier dat uit zichzelf is gestorven of door een wild dier is verscheurd, want dat zal hem verontreinigen. Ik ben de HERE.
Waarschuw de priesters dat zij deze voorschriften precies moeten naleven, anders zullen zij schuldig worden verklaard en sterven wegens de overtreding van deze regels. Ik ben de HERE. Ik heilig hen.
Niemand mag van de heilige offers eten, tenzij hij priester is. Ook een bezoeker of een gehuurde dienaar mag niet van dit voedsel eten.
Er is echter één uitzondering: Als de priester van zijn eigen geld een slaaf koopt, mag die slaaf ervan eten en ook de kinderen die hij krijgt.
Als de dochter van een priester trouwt met iemand van buiten de eigen stam, mag zij niet meer van de heilige offers eten.
Maar als zij weduwe is of verstoten wordt en geen zoon heeft om haar te ondersteunen en dan terugkeert naar haar ouderlijk huis, mag zij weer van haar vaders voedsel eten. Maar verder mag niemand die geen lid is van de priesterlijke gezinnen, dit voedsel eten.
Als iemand zonder opzet van de heilige offers eet, moet hij het gebruikte voedsel, met een boete van een vijfde deel erbij, aan de priester teruggeven.
Want de heilige offers die het volk van Israël heeft gebracht, mogen niet worden ontheiligd doordat een ongewijd persoon ervan eet, want deze offers zijn aan de HERE geofferd.
Degene die deze wet overtreedt, is schuldig doordat hij van de heilige offers heeft gegeten: want Ik ben de HERE. Ik heilig de offers.?
En de HERE zei tegen Mozes:Vertel Aäron en zijn zonen en het hele volk Israël dat wanneer een Israëliet of iemand die onder u woont een brandoffer aan de HERE brengt (hetzij als inlossing van een belofte of als vrijwillig offer)
het alleen dan aanvaardbaar is voor de HERE als het een mannelijk dier zonder gebreken is; het moet een jonge stier, een ram of een bok zijn.
Alles wat een gebrek heeft, mag niet worden geofferd, want het zal niet worden aanvaard.
Ieder die een vredeoffer uit zijn kudde aan de HERE brengt, hetzij als inlossing van een belofte, hetzij als een vrijwillig offer, moet een dier zonder gebreken offeren, anders wordt het niet aanvaard.
Een dier dat blind, kreupel of gewond is, een buil, uitslag of huidziekte heeft, mag niet aan de HERE worden geofferd; het is niet geschikt als brandoffer op het altaar van de HERE.
Als de jonge stier of de ram die de HERE wordt aangeboden, te lange of te korte ledematen heeft, mag het wel als vrijwillig offer worden gebracht, maar niet als de inlossing van een belofte.
Een dier dat door kneuzen, stoten, uitrukken of snijden verminkt is, mag in geen geval aan de HERE worden geofferd.
Deze voorschriften gelden ook voor offers van buitenlanders, want geen enkel gebrekkig dier is geschikt als offergave.?
De HERE zei tegen Mozes:Wanneer een rund, een schaap of een geit wordt geboren, moet hij zeven dagen bij zijn moeder blijven, maar vanaf de achtste dag mag hij als brandoffer aan de HERE worden gegeven.
Een moederdier en haar jong mag u niet op dezelfde dag slachten of het nu een koe of een ooi is.
Wanneer u de HERE een lofoffer brengt, moet u dat op de juiste manier doen en tevens zo dat het uzelf ook goed doet;
het offerdier moet op dezelfde dag waarop het geslacht wordt, worden gegeten. Laat niets overblijven tot de volgende dag. Ik ben de HERE.
U moet al mijn wetten gehoorzamen en naleven, want Ik ben de HERE.
Ontheilig mijn heilige naam niet en laat het hele volk Mij met eerbied behandelen. Heilig en vereer Mij, want Ik, de HERE, maakte u heilig en bevrijdde u uit Egypte om uw God te zijn en u tot mijn eigen volk te maken. Ik ben de HERE!?

23

1-3 De HERE zei tegen Mozes: "Maak aan het volk van Israël bekend dat het jaarlijks een aantal heilige feesten voor de HERE moet vieren; gelegenheden waarbij heel het volk bijeenkomt. Zes dagen moet u werken, maar de zevende dag is een dag van volledige rust; die dag zult u in een heilige vergadering bijeenkomen. Houd u aan deze regel, waar u ook woont.
Dit zijn de heilige feesten die elk jaar op een vaste tijd moeten worden gevierd:
Het Pascha van de HERE. Dit moet op de veertiende dag van de eerste maand worden gevierd.
Het Feest van de Ongezuurde Broden. Dit feest begint op de eerste dag na het Pascha, dat is de vijftiende dag van diezelfde maand.
Op de eerste dag van dit feest moet het volk in een heilige samenkomst bijeenkomen en zal het gewone werk niet worden gedaan.
Hetzelfde moet u doen op de zevende dag van het feest. Op elk van de tussenliggende dagen moet u een brandoffer aan de HERE brengen.
Het Feest van de eerste opbrengsten van het land of Oogstfeest. Wanneer u aankomt in het land dat Ik u zal geven en u uw eerste oogst binnenhaalt, breng dan de eerste schoof van de oogst op de dag na de sabbat bij de priester. Hij zal het met een heen en weer bewegend gebaar aan de HERE offeren en de HERE zal het aanvaarden als uw geschenk.
Diezelfde dag moet u de HERE een éénjarig lam zonder gebreken als brandoffer brengen.
Dit offer moet vergezeld gaan van een spijsoffer van 4, 4 liter fijn meel, gemengd met olijfolie, dat ook met vuur aan de HERE moet worden geofferd. Dit zal een aangenaam offer zijn in de ogen van de HERE. Offer ook een drankoffer van 0,9 liter wijn.
Dit alles moet eerst worden gedaan, voordat u zelf van de oogst (brood, geroosterd of vers koren) eet. Dit is een eeuwige wet voor het hele volk.
Het Feest van Pinksteren. (A) Vijftig dagen later moet u de HERE een offer brengen van een deel van uw latere oogst.
Dit zal bestaan uit twee broden, die u uit uw woonplaats moet meebrengen en die met een heen en weer bewegend gebaar aan de HERE zullen worden geofferd. Bak deze broden van 4, 4 liter fijn meel met zuurdeeg. Het is een offer voor de HERE van de eerste opbrengst van uw late oogst.
Samen met het brood en de wijn moet u de HERE als brandoffers brengen: zeven éénjarige lammeren zonder gebreken, een jonge stier en twee rammen. Allemaal brandoffers die aangenaam zijn voor de HERE.
En u moet een bok als zondoffer en twee éénjarige lammeren als vredeoffer aan de HERE offeren.
De priesters zullen deze offers met een heen en weer bewegend gebaar aan de HERE offeren, samen met de broden die de eerste opbrengsten van uw late oogst voorstellen. Zij zijn heilig voor de HERE en zullen als voedsel aan de priesters worden gegeven.
Die dag zult u allen bijeenroepen voor een heilige samenkomst; laat die dag al het werk rusten. Dit is een wet die van generatie op generatie van kracht blijft.
En wanneer u de oogst binnenhaalt, bekommer u dan niet te erg om de randen van de akker en het gevallen graan. Laat dat maar liggen voor de armen en voor de buitenlanders die zelf geen land hebben. Ik ben de HERE, uw God!
Het Feest van de Bazuinen. De eerste dag van de zevende maand is een dag van rust voor alle mensen, waarop zij moeten bijeenkomen in een heilige samenkomst. Die dag zal worden aangekondigd met een luid bazuingeschal.
Doe geen werk op die dag, maar breng de HERE een brandoffer.
De Grote Verzoendag. Deze dag valt negen dagen na het Feest van de Bazuinen. Alle mensen moeten bijeenkomen in een heilige samenkomst voor de HERE, met berouw over de zonden die zij deden; zij zullen brandoffers aan de HERE brengen.
Werk die dag niet, want het is een speciale dag om verzoening te doen voor de HERE, uw God.
Degene die deze dag niet berouwvol en ootmoedig doorbrengt, zal worden verbannen.
Ieder die op die dag toch werkt, zal Ik vernietigen. Dit is een wet voor Israël en voor alle komende generaties.
Want dit is een sabbat van volledige rust, waarop iedereen zich moet verootmoedigen met een berouwvol hart; deze tijd voor verzoening begint op de voorafgaande avond en duurt tot de avond daarop.
Het Loofhuttenfeest. Vijf dagen later, op de vijftiende dag van de zevende maand, moet zeven dagen lang het Loofhuttenfeest voor de HERE worden gevierd.
De eerste dag wordt een heilige samenkomst gehouden; op die dag mag het gewone werk niet worden gedaan.
Op elk van de zeven feestdagen moet u met vuur een offer aan de HERE brengen. Op de achtste dag wordt opnieuw een heilige samenkomst gehouden voor alle mensen en daar zal weer met vuur aan de HERE worden geofferd. Het is een vrolijk feest en het gewone werk wordt niet gedaan.
Dit zijn de jaarlijkse feesten (heilige samenkomsten van het hele volk) waarbij brandoffers aan de HERE worden geofferd.
Deze jaarlijkse feesten worden gevierd naast de normale rustdagen die u elke week hebt. De offers die op deze feesten worden gebracht, komen bij uw gewone offergaven en de normale inlossing van uw beloften.
Welnu, deze vijftiende dag van de zevende maand aan het einde van de oogsttijd, is het begin van de viering van dit zevendaagse feest voor de HERE. Onthoud dat de eerste en achtste dag van het feest dagen van volledige rust zijn.
Neem op de eerste dag takken van fruitbomen, palmbomen en twijgen van beekwilgen en bouw er loofhutten van en vier zeven dagen lang een vrolijk feest voor de HERE.
Dit jaarlijkse zevendaagse feest is een wet voor alle volgende generaties.
Gedurende die zeven dagen zal iedere geboren Israëliet in een loofhut wonen.
Het doel van dit feest is dat het volk Israël van generatie op generatie eraan wordt herinnerd dat Ik het uit Egypte heb bevrijd en het in loofhutten heb laten wonen. Ik ben de HERE, uw God."
Zo maakte Mozes de feesten van de HERE aan de Israëlieten bekend.

24

1-2 Opnieuw gaf de HERE Mozes de opdracht: "Zeg het volk Israël dat het zuivere geperste olijfolie bij u brengt, zodat één lamp van de gouden kandelaar voortdurend kan blijven branden.
Elke ochtend en avond zal Aäron de gouden kandelaar, die in de tabernakel staat voor het gordijn van het Heilige der Heiligen, van olie voorzien. Het zal een eeuwige vlam zijn voor de HERE, van generatie op generatie.
Elke sabbat zal de hogepriester twaalf toonbroden in twee rijen op de gouden tafel leggen, die daar voor de HERE staat. Die broden zullen worden gebakken van fijn meel, 4, 4 liter per brood. Op elke rij broden zal pure wierook worden gestrooid. Dit zal een gedenkoffer zijn, gebracht met vuur, als herdenking van het eeuwige verbond met het volk Israël.
Het brood zal door Aäron en zijn zonen worden gegeten op een heilige plaats. Want dit zijn brandoffers voor de HERE volgens een eeuwige wet van God; zij zijn allerheiligst."
Op een dag raakte een jongeman, wiens moeder Israëlitische en vader Egyptenaar was, in het kamp in gevecht met één van de mannen van Israël.
Tijdens het gevecht lasterde de zoon van de Egyptenaar de naam van God en hij werd voor Mozes gebracht om te worden berecht. Zijn moeder heette Selomith, zij was de dochter van Dibri, uit de stam Dan.
De jongeman werd gevangen gezet in afwachting van Gods beslissing over hem.
De HERE zei tegen Mozes: "Breng hem buiten het kamp en laten allen die hem hebben horen lasteren, hun handen op zijn hoofd leggen; daarna zullen alle aanwezigen hem stenigen.
Vertel de Israëlieten dat ieder die God lastert, voor zijn zonde moet boeten: hij moet sterven. Alle aanwezigen zullen hem stenigen. Deze wet geldt zowel voor de buitenlander als voor de Israëliet die de naam van de HERE lastert. Hij moet sterven.
Ook alle moordenaars moeten ter dood worden gebracht.
Maar ieder die een dier doodt, moet dat vergoeden.
De straf op het toebrengen van lichamelijk letsel is dat de dader hetzelfde letsel wordt toegebracht;
breuk om breuk, oog om oog, tand om tand. Wat iemand een ander aandoet, zal ook hem worden aangedaan.
Wie een beest doodt, moet het vergoeden en wie een mens doodt, moet ter dood worden gebracht.
U zult dezelfde wet hanteren voor de buitenlander en de geboren Israëliet, want Ik ben de HERE, uw God.?
Dus brachten zij de jongeman buiten het kamp en stenigden hem daar tot hij dood was, zoals de HERE het Mozes had opgedragen.

25

1-2 Terwijl Mozes op de berg Sinaï was, gaf de HERE hem de volgende aanwijzingen voor het volk Israël: "Wanneer u in het land dat Ik u ga geven aankomt, moet u het land een jaar voor de HERE laten rusten.
Zes jaren mag u uw land inzaaien, uw wijngaard snoeien en uw oogsten binnenhalen,
maar het zevende jaar moet u het land rust geven en onbewerkt laten. Zaai uw land niet in en snoei uw wijngaard niet in dat jaar.
Zelfs de gewassen die uit zichzelf opkomen en de druiven die wild groeien, mag u voor uzelf niet verzamelen, want het is een jaar van rust voor het land.
De sabbatopbrengsten van dat jaar mogen door iedereen worden gegeten. Door uzelf, uw slaven, bedienden en de vreemdelingen onder u. Het vee en de wilde dieren mogen op het land grazen.
Na zeven maal zeven sabbatsjaren, moet u in het erop volgende jaar op de tiende dag van de zevende maand, dus op de Grote Verzoendag,
de bazuinen luid en lang over het land laten schallen.
Want dit 50ste jaar is een heilig jaar, een jaar van vrijheid voor alle inwoners van het land. Voor iedere schuldenaar die slaaf is geworden om zijn schuld te betalen, zal de vrijheid worden afgekondigd en alle publieke en onderlinge schulden zullen vervallen. Elk familiebezit dat aan anderen is verkocht, zal worden teruggegeven aan de vroegere eigenaars of aan hun erfgenamen.
Zo zal elk vijftigste jaar een jubeljaar zijn! In dat jaar zult u niet zaaien en ook geen veldgewassen of druiven oogsten, want het is een heilig jubeljaar voor u.
In dat heilige jubeljaar zal uw voedsel bestaan uit de gewassen die wild op het land groeien.
Ja, in dat jubeljaar zal ieder terugkeren naar zijn oorspronkelijk familiebezit.
Als u iets koopt of verkoopt, mag u de ander niet benadelen. Daarom zal de prijs van een te verkopen stuk land worden bepaald aan de hand van het aantal jaren tussen de koop en het jubeljaar. Als het aantal jaren groot is, is de prijs hoog; als het aantal jaren klein is, is de prijs ook lager. Want in werkelijkheid verkoopt u het aantal oogsten dat voor het jubeljaar kan worden binnengehaald, want in het jubeljaar krijgt u uw eigendom weer terug.
Vrees uw God en overvraag elkaar niet! Want Ik ben de HERE. Gehoorzaam mijn wetten als u veilig in het land wilt leven.
Het land zal een goede opbrengst geven, zodat u genoeg te eten hebt terwijl u daar in veiligheid woont.
Als u vraagt: 'Maar wat moeten wij in dat zevende jaar eten, als we niet mogen zaaien en oogsten?'
zal het antwoord zijn: In het zesde jaar zal Ik de oogst zegenen en deze zal zc groot zijn dat u genoeg hebt tot de oogst in het negende jaar wordt binnengehaald, dus voor drie jaar.
Vergeet niet dat dit land van Mij is, dus verkoop het niet voor altijd. U bent slechts vreemdelingen en gasten in mijn land.
In elk verkoopcontract moet de bepaling worden opgenomen dat het land op elk gewenst moment door de verkoper kan worden teruggekocht.
Als iemand verarmt en een stuk van zijn land verkoopt, mogen zijn naaste familieleden het aflossen.
Als er niemand is die het voor hem kan aflossen en hij zelf genoeg geld bijeen brengt,
mag hij altijd zijn land terugkopen voor een redelijke prijs, die wordt vastgesteld aan de hand van het aantal jaren dat nog moet verstrijken voor het jubeljaar aanbreekt. De eigenaar van het land moet het geld aannemen en het land aan hem teruggeven.
Maar als de oorspronkelijke eigenaar niet in staat is het terug te kopen, zal het tot het jubeljaar aan de nieuwe eigenaar toebehoren; in het jubeljaar moet het weer worden teruggegeven.
Als een man een huis in de stad (A) verkoopt, heeft hij maximaal één jaar de tijd het terug te kopen, met het volledige recht van terugkoop gedurende die periode.
Maar als het binnen een jaar niet is teruggekocht, behoort het voor altijd aan de nieuwe eigenaar; het wordt in het jubeljaar niet aan de oorspronkelijke eigenaar teruggegeven.
Maar voor dorpshuizen (een dorp is een nederzetting zonder verdedigingsmuren er omheen) geldt hetzelfde als voor land; ze kunnen elk gewenst moment worden teruggekocht en komen in het jubeljaar bij de oorspronkelijke eigenaar terug.
Er is één uitzondering: De huizen van de Levieten, ook al staan ze in ommuurde steden, kunnen te allen tijde worden teruggekocht
en moeten in het jubeljaar aan de oorspronkelijke eigenaar worden teruggegeven. Want de Levieten krijgen geen bouwland, zoals de andere stammen, maar alleen huizen in hun steden en in de omgeving van die steden.
De Levieten mogen de grond rond hun steden niet verkopen, want dat is hun blijvend eigendom en mag aan niemand anders toebehoren.
Als uw broeder verarmt, bent u verplicht hem te helpen; nodig hem uit als gast onder uw dak. Ongeacht of hij Israëliet of buitenlander is.
Vrees uw God en laat uw broeder bij u wonen en bereken geen rente over het geld dat u hem leent.
Onthoud dat goed: geen rente! Geef hem wat hij nodig heeft uit uw eigen beurs; probeer geen voordeel te behalen!
Want Ik, de HERE, uw God, haalde u uit het land Egypte om u het land Kanaän te geven en om uw God te zijn.
Als een mede-Israëliet verarmt en zich aan u verkoopt, moet u hem niet als een gewone slaaf behandelen,
maar als een gehuurde knecht of een gast; en hij zal u slechts dienen tot het jubeljaar.
In dat jaar mag hij weggaan met zijn kinderen en teruggaan naar zijn familie en zijn bezittingen.
Want Ik haalde hen uit het land Egypte en zij zijn mijn dienaren. Daarom mogen zij niet worden verkocht als gewone slaven.
Ook mogen zij niet wreed worden behandeld; vrees uw God.
U mag echter wel slaven en slavinnen kopen in de landen rondom u
en u mag de kinderen van de buitenlanders die onder u wonen, kopen ook al zijn ze in uw land geboren.
Zij zullen voor altijd slaven van u zijn, die u kunt nalaten aan uw kinderen; maar uw broeders die bij het volk Israël horen, zult u niet op die manier behandelen.
Als een buitenlander die bij u woont, rijk wordt en een Israëliet verarmt en verkoopt zich aan die buitenlander of aan familie van die buitenlander,
mag hij worden teruggekocht door één van zijn broeders:
zijn oom, zijn neef of één van zijn andere naaste familieleden. Hij mag zichzelf ook aflossen als hij het geld ervoor kan bemachtigen.
De prijs voor zijn vrijheid zal afhangen van het aantal jaren tot het jubeljaar: het bedrag dat nodig zou zijn om voor dat aantal jaren een knecht te huren.
Als nog veel jaren moeten verstrijken voor het jubeljaar aanbreekt, zal de prijs haast gelijk zijn aan die hij kreeg toen hij zichzelf verkocht.
Als al een flink aantal jaren is verstreken en er nog maar weinig jaren zijn vccr het jubeljaar aanbreekt, zal de prijs slechts een klein deel zijn van de prijs die hij kreeg toen hij zichzelf verkocht.
Als hij zich verkoopt aan een buitenlander, moet die hem behandelen als een gehuurde knecht en niet als een slaaf of een eigendom.
Als hij niet is afgelost vccr het jubeljaar aanbreekt, zal hij met zijn kinderen in dat jaar vrij komen.
Want de Israëlieten zijn mijn dienaren; Ik haalde hen uit het land Egypte; Ik ben de HERE, uw God."

26

U mag geen afgoden hebben; u mag geen gesneden of gegoten beelden, gewijde stenen of stenen afbeeldingen maken om die te aanbidden, want Ik ben de HERE, uw God.
Mijn sabbatwetten van rust moet u gehoorzamen en mijn heiligdom in ere houden, want Ik ben de HERE.
Als u mijn geboden gehoorzaamt en naleeft,
zal Ik u regelmatig regen geven en het land zal grote oogsten opleveren en de bomen zullen tot na de normale oogsttijd nog volop fruit leveren. (A) De wijndruiven zullen nog rijpen als de tijd voor het zaaien al weer aanbreekt! U zult volop te eten hebben en veilig kunnen leven in het land,
want Ik zal u vrede geven en u zult kunnen slapen zonder angst. Ik zal de wilde dieren wegjagen en uw land zal niet door het zwaard worden geteisterd.
U zult uw vijanden achtervolgen; zij zullen door uw zwaard omkomen.
Vijf van u zullen honderd van hen achtervolgen; honderd van u tienduizend van hen! U zult al uw vijanden verslaan.
Ik zal voor u zorgen, u vruchtbaar maken en mijn verbond met u bevestigen.
Uw oogsten zullen zo groot zijn dat de overschotten van de vorige oogst plaats moeten maken voor de nieuwe oogst.
Ik zal temidden van u wonen en geen afkeer van u hebben.
Ik zal Mij onder u bevinden en uw God zijn en u zult mijn volk zijn.
Want Ik ben de HERE, uw God, Die u uit Egypte heeft gehaald om u niet langer slaven te laten zijn; Ik heb uw boeien verbroken en u besef van eigenwaarde gegeven, zodat u met het hoofd omhoog kunt lopen.
Maar als u niet naar Mij luistert, Mij niet gehoorzaamt
en mijn wetten minacht en verwerpt,
dan zal Ik het volgende tegen u doen: Ik zal u straffen met plotselinge angst en paniek, met tuberculose en brandende koorts, die de ogen blind maken en u langzaam laten wegkwijnen. U zult uw oogsten tevergeefs binnenhalen, want de vijand zal ervan eten.
Ik zal mijn gelaat tegen u keren en u zult op de vlucht slaan voor uw vijanden; zij die u haten, zullen over u heersen; u zult zelfs op de vlucht slaan terwijl er niemand is die u achtervolgt!
En als u Mij dan nog niet gehoorzaamt, zal Ik u zevenmaal zwaarder straffen voor uw zonden.
Ik zal uw trotse kracht breken; uw hemel dicht als ijzer en uw aarde hard als brons maken.
U zult uw krachten tevergeefs inspannen, want het land zal geen oogsten opleveren en de bomen geen fruit.
En als u zelfs dan nog niet wilt gehoorzamen en niet naar Mij wilt luisteren, zal Ik u zevenmaal zoveel plagen sturen vanwege uw zonden.
Ik zal toelaten dat wilde dieren uw kinderen doden, uw vee vernietigen en uw aantal uitdunnen, zodat de wegen uitgestorven zijn.
En als u zich dan nog niet tot Mij bekeert, maar gewoon doorgaat met tegen mijn geboden in te gaan,
zal Ik Zelf u zevenmaal straffen voor uw zonden.
Ik zal het schenden van ons verbond wreken door oorlog tegen u te veroorzaken. U zult naar uw steden vluchten en Ik zal daar de pest onder u sturen en u zult aan uw vijand worden overgeleverd.
Ik zal uw voedselvoorraden vernietigen, zodat één oven genoeg is om brood voor tien gezinnen te bakken; en u zult nog steeds honger hebben als u uw brood op hebt.
En als u nog steeds niet naar Mij wilt luisteren en Mij niet wilt gehoorzamen,
zal Ik mijn grimmige toorn op u loslaten en u een zevenmaal grotere straf voor uw zonden sturen.
U zult uw eigen zonen en dochters eten
en Ik zal de altaren en afgodsbeelden die u op de heuvels aanbidt, vernietigen. Ik zal uw altaren voor reukwerk met de grond gelijkmaken en uw lijken zullen tussen de afgodsbeelden liggen rotten; Ik zal een enorme afkeer van u hebben.
Ik zal uw steden in puinhopen veranderen, uw heilige plaatsen vernietigen en geen antwoord geven op uw reukoffers.
Ja, Ik zal uw land verwoesten; uw vijanden zullen erin wonen en zelfs zij zullen met ontzetting getuige zijn van wat Ik u aandoe.
Ik zal u onder de andere volken verstrooien en u achterna jagen met oorlog. Uw land zal een puinhoop zijn, evenals uw steden.
Dan zal het land uiteindelijk kunnen rusten en de jaren kunnen inhalen, waarin u het geen rust hebt gegund; want het zal al die jaren dat u gevangenen bent in het land van uw vijand, braak liggen. Ja, dan zal het land rusten en van zijn sabbatten genieten! Het zal de schade inhalen van de rust die u het elk zevende jaar hebt geweigerd te geven, toen u in het land woonde.
En zij die mijn straffen hebben overleefd, zullen als krijgsgevangenen en slaven naar verre landen worden gesleept. Daar zullen zij in voortdurende angst leven. Het geluid van een blad dat opwaait, zal hen doen opvliegen alsof een man met een zwaard achter hen aanzit; zij zullen vallen, zonder dat er een achtervolger is.
En ook al is er geen vervolger, toch zullen zij in hun vlucht over elkaar struikelen, alsof zij in tijd van oorlog op de vlucht slaan, zonder de kracht te hebben tegen de vijand te vechten.
U zult verdwijnen onder de volken en door uw vijanden worden vernietigd.
De overlevenden zullen vanwege hun zonden, dezelfde zonden als die van hun vaders, wegkwijnen in vijandige landen.
Maar uiteindelijk zullen zij hun zonden en die van hun vaders die Mij ook ontrouw waren, belijden. Omdat zij zich tegen Mij verzetten, keerde Ik Mij tegen hen en bracht hen in het land van hun vijanden. Als hun boze hart zich vernedert en zij de straf aanvaarden, die Ik hun gaf voor hun zonden,
zal Ik Mij mijn beloften aan Abraham, Isaäk en Jakob herinneren en Ik zal hen terugbrengen naar het land dat Ik hun beloofde.
Want het land zal genieten van de sabbatsrust, terwijl het braak ligt. Zij zullen voor hun ongerechtigheden boeten en hun straf aanvaarden voor het verwerpen van mijn wetten en voor de afkeer die zij hadden van mijn inzettingen.
Maar ondanks alles wat zij hebben misdaan, zal Ik hen niet totaal vernietigen en mijn verbond met hen niet verbreken, want Ik ben de HERE, hun God.
Terwille van hen zal Ik Mij de beloften aan hun voorouders, om hun God te zijn, herinneren. Want Ik haalde hun voorouders uit Egypte, terwijl alle volken met verbazing toekeken. Ik ben de HERE."
Dit waren de wetten, regels en geboden die de HERE op de berg Sinaï door Mozes aan het volk Israël gaf.

27

1-2 De HERE zei tegen Mozes: "Zeg het volk van Israël dat als iemand een speciale belofte doet om zichzelf aan de HERE te geven, hij in plaats daarvan deze betalingen kan doen:
Een man in de leeftijd van 20 tot 60 jaar mag 550 gram zilver betalen;
een vrouw in de leeftijd van 20 tot 60 jaar mag 330 gram zilver betalen;
een jongen in de leeftijd van 5 tot 20 jaar mag 220 gram zilver betalen en een meisje van die leeftijd 110 gram zilver.
Voor een jongen in de leeftijd van één maand tot vijf jaar mag 55 gram zilver worden betaald en voor een meisje van die leeftijd 33 gram zilver.
Een man ouder dan 60 jaar mag 165 gram zilver betalen, een vrouw van die leeftijd 110 gram zilver.
Maar als de persoon te arm is om dit bedrag te betalen, zal hij bij de priester worden gebracht. Die zal het met hem bespreken en hij zal betalen wat de priester beslist.
Maar als het een dier is dat bij een gelofte aan de HERE is beloofd, moet het worden gegeven.
De belofte mag niet worden veranderd; de gever mag niet van gedachten veranderen over zijn gift aan de HERE, noch een goed dier ruilen voor een slecht of een slecht dier voor een goed; als hij dat toch doet, zullen beide giften aan de HERE toebehoren!
Maar als het dier dat aan de HERE wordt gegeven, niet als offerdier is toegestaan, zal de eigenaar het bij de priester brengen om de waarde te laten schatten en deze zal hem zeggen hoeveel hij in plaats van het dier moet betalen.
Als het dier wel is toegestaan als offerdier, maar de eigenaar wil het loskopen, dan moet hij een vijfde deel meer betalen dan de waarde die de priester heeft vastgesteld.
Als iemand zijn huis aan de HERE wil schenken, maar het later toch wenst terug te kopen, zal de priester de waarde vaststellen en de man zal een vijfde deel meer betalen dan die geschatte waarde. Daarna zal het huis weer zijn eigendom zijn.
Als een man een deel van zijn land aan de HERE wil geven, schat dan de waarde ervan met betrekking tot de hoeveelheid zaad die nodig is om het in te zaaien. Een stuk land waarvoor 220 liter gerstezaad nodig is om het in te zaaien, is 550 gram zilver waard.
Als een man zijn land in het jubeljaar aan de HERE wijdt, zal de geschatte waarde blijven staan;
maar als hij dat doet na het jubeljaar, zal de waarde evenredig zijn aan het aantal jaren dat nog moet verstrijken voor het volgende jubeljaar.
Als de man besluit het stuk land terug te kopen, zal hij een vijfde deel van de door de priester geschatte waarde extra moeten betalen en dan zal het weer zijn eigendom zijn.
Maar als hij besluit het land niet terug te kopen of als hij het land aan iemand anders heeft verkocht en de HERE de rechten op het land voor het jubeljaar heeft gegeven, zal het niet meer aan hem worden teruggegeven.
Als het in het jubeljaar vrijkomt, zal het de HERE toebehoren als iets dat aan Hem is gewijd en het zal aan de priester worden gegeven.
Als een man een stuk land dat hij heeft gekocht, maar dat geen deel uitmaakt van zijn familiebezittingen, aan de HERE wijdt,
zal de priester de waarde vaststellen tot het volgende jubeljaar. De man zal die waarde onmiddellijk aan de HERE betalen
en in het jubeljaar zal het stuk land weer terugkeren naar de oorspronkelijke eigenaar, van wie hij het had gekocht.
Alle waardebepalingen zullen worden uitgedrukt in normale geldeenheden. (A)
U mag niet het eerstgeborene van een rund of een schaap aan de HERE wijden, want die zijn al van Hem.
Maar als het het eerstgeborene is van een dier dat niet op de lijst van offerdieren voorkomt en dus niet door de HERE wordt aanvaard als offer, zal de eigenaar de door de priester geschatte waarde met een vijfde deel extra betalen. Als de eigenaar het niet terugkoopt, mag de priester het dier aan iemand anders verkopen.
Alles wat echter helemaal aan de HERE wordt gewijd (mensen, dieren of grondbezit) zal niet worden verkocht of teruggekocht, want zij zijn allerheiligst in de ogen van de HERE.
Iemand die door de rechters ter dood veroordeeld is, mag geen losprijs betalen; hij moet zeker ter dood worden gebracht.
Een tiende deel van de opbrengsten van het land, zowel graan als fruit, is van de HERE en dus heilig.
Als iemand zijn graan of fruit wil terugkopen, moet hij een vijfde deel extra betalen.
De HERE is eigenaar van elk tiende dier van uw kudden, het rundvee en het kleinvee, zoals zij onder uw staf doorlopen bij de telling.
Het tiende deel dat aan de HERE toebehoort, zal niet worden onderzocht op goede of slechte kwaliteit. Goede dieren mogen niet worden geruild voor slechte en andersom, anders zullen beide dieren aan de HERE toebehoren en kunnen niet meer worden teruggekocht!"
Dit zijn de wetten die de HERE op de berg Sinaï aan Mozes gaf voor het volk Israël.

Holder of rights
Multilingual Bible Corpus

Citation Suggestion for this Object
TextGrid Repository (2025). Dutch Collection. Leviticus (Dutch). Leviticus (Dutch). Multilingual Parallel Bible Corpus. Multilingual Bible Corpus. https://hdl.handle.net/21.11113/0000-0016-9388-8